Nederlands

Uitgebreide vertaling voor opdissen (Nederlands) in het Duits

opdissen:

opdissen werkwoord (dis op, dist op, diste op, disten op, opgedist)

  1. opdissen (opdienen; bedienen; voorzetten; aan tafel bedienen)
    bedienen; servieren; dienen; anrichten; auftragen; auftischen
    • bedienen werkwoord (bediene, bedienst, bedient, bediente, bedientet, bedient)
    • servieren werkwoord (serviere, servierst, serviert, servierte, serviertet, serviert)
    • dienen werkwoord (diene, dienst, dient, diente, dientet, gedient)
    • anrichten werkwoord (richte an, richtest an, richtet an, richtete an, richtetet an, angerichtet)
    • auftragen werkwoord (trage auf, trägst auf, trägt auf, trug auf, trugt auf, aufgetragen)
    • auftischen werkwoord (tische auf, tischt auf, tischte auf, tischtet auf, aufgetischt)
  2. opdissen (zich bedienen aan tafel; opscheppen; zich bedienen)
    bedienen; sich bedienen
    • bedienen werkwoord (bediene, bedienst, bedient, bediente, bedientet, bedient)
    • sich bedienen werkwoord (bediene mich, bedienst dich, bedient sich, bediente sich, bedientet euch, sich bedient)

Conjugations for opdissen:

o.t.t.
  1. dis op
  2. dist op
  3. dist op
  4. dissen op
  5. dissen op
  6. dissen op
o.v.t.
  1. diste op
  2. diste op
  3. diste op
  4. disten op
  5. disten op
  6. disten op
v.t.t.
  1. heb opgedist
  2. hebt opgedist
  3. heeft opgedist
  4. hebben opgedist
  5. hebben opgedist
  6. hebben opgedist
v.v.t.
  1. had opgedist
  2. had opgedist
  3. had opgedist
  4. hadden opgedist
  5. hadden opgedist
  6. hadden opgedist
o.t.t.t.
  1. zal opdissen
  2. zult opdissen
  3. zal opdissen
  4. zullen opdissen
  5. zullen opdissen
  6. zullen opdissen
o.v.t.t.
  1. zou opdissen
  2. zou opdissen
  3. zou opdissen
  4. zouden opdissen
  5. zouden opdissen
  6. zouden opdissen
en verder
  1. is opgedist
  2. zijn opgedist
diversen
  1. dis op!
  2. dist op!
  3. opgedist
  4. opdissend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

opdissen [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. opdissen (fantaseren)
    Phantasieren; Servieren

Vertaal Matrix voor opdissen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Phantasieren fantaseren; opdissen
Servieren fantaseren; opdissen opdienen; serveren
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
anrichten aan tafel bedienen; bedienen; opdienen; opdissen; voorzetten aandoen; aanrichten; aanstichten; gereedmaken; veroorzaken; voorschotelen
auftischen aan tafel bedienen; bedienen; opdienen; opdissen; voorzetten voorschotelen
auftragen aan tafel bedienen; bedienen; opdienen; opdissen; voorzetten afdragen; belasten; bevelen; commanderen; decreteren; dicteren; gebieden; gelasten; grootspreken; onverlangd krijgen; opdoen; opdragen; oplopen; opscheppen; opsnijden; slijten; snoeven; verordenen; verslijten; verteren; voorschotelen; voorschrijven
bedienen aan tafel bedienen; bedienen; opdienen; opdissen; opscheppen; voorzetten; zich bedienen; zich bedienen aan tafel bedienen; grootspreken; opscheppen; opsnijden; serveren; snoeven
dienen aan tafel bedienen; bedienen; opdienen; opdissen; voorzetten gerieven
servieren aan tafel bedienen; bedienen; opdienen; opdissen; voorzetten beginnen met; grootspreken; opscheppen; opsnijden; snoeven; vooropstellen; vooropzetten; voorschotelen; vooruitzetten
sich bedienen opdissen; opscheppen; zich bedienen; zich bedienen aan tafel