Overzicht


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor pijn doen (Nederlands) in het Duits

pijn doen:

pijn doen werkwoord (doe pijn, doet pijn, deed pijn, deden pijn, pijn gedaan)

  1. pijn doen (grieven; kwetsen; krenken; zeer doen)
    kränken; beleidigen; düpieren
    • kränken werkwoord (kränke, kränkst, kränkt, kränkte, kränktet, gekränkt)
    • beleidigen werkwoord (beleidige, beleidigst, beleidigt, beleidigte, beleidigtet, beleidigt)
    • düpieren werkwoord (düpiere, düpierst, düpiert, düpierte, düpiertet, düpiert)
  2. pijn doen (verwonden; zeer doen; pijn bezorgen)
    verletzen; jemandem Schmerzen zufügen
  3. pijn doen (zeer doen; knauwen; pijn bezorgen)
    Schmerz tun; verletzen; beschädigen; düpieren
    • Schmerz tun werkwoord
    • verletzen werkwoord (verletze, verletzt, verletzte, verletztet, verletzt)
    • beschädigen werkwoord (beschädige, beschädigst, beschädigt, beschädigte, beschädigtet, beschädigt)
    • düpieren werkwoord (düpiere, düpierst, düpiert, düpierte, düpiertet, düpiert)

Conjugations for pijn doen:

o.t.t.
  1. doe pijn
  2. doet pijn
  3. doet pijn
  4. doen pijn
  5. doen pijn
  6. doen pijn
o.v.t.
  1. deed pijn
  2. deed pijn
  3. deed pijn
  4. deden pijn
  5. deden pijn
  6. deden pijn
v.t.t.
  1. heb pijn gedaan
  2. hebt pijn gedaan
  3. heeft pijn gedaan
  4. hebben pijn gedaan
  5. hebben pijn gedaan
  6. hebben pijn gedaan
v.v.t.
  1. had pijn gedaan
  2. had pijn gedaan
  3. had pijn gedaan
  4. hadden pijn gedaan
  5. hadden pijn gedaan
  6. hadden pijn gedaan
o.t.t.t.
  1. zal pijn doen
  2. zult pijn doen
  3. zal pijn doen
  4. zullen pijn doen
  5. zullen pijn doen
  6. zullen pijn doen
o.v.t.t.
  1. zou pijn doen
  2. zou pijn doen
  3. zou pijn doen
  4. zouden pijn doen
  5. zouden pijn doen
  6. zouden pijn doen
diversen
  1. doe pijn!
  2. doet pijn!
  3. pijn gedaan
  4. pijn doend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

pijn doen [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. pijn doen (zeer doen)
    die Verletzung; die Kränkung

Vertaal Matrix voor pijn doen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Kränkung pijn doen; zeer doen belediging; gekneusd zijn; grief; kneuzing; krenking; kwetsing
Verletzung pijn doen; zeer doen belediging; blessure; blessures; delict; gekneusd zijn; grief; kneuzing; krenking; kwetsing; kwetsuur; letsel; overtreding; vergrijp; verwonding; wond
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Schmerz tun knauwen; pijn bezorgen; pijn doen; zeer doen
beleidigen grieven; krenken; kwetsen; pijn doen; zeer doen belasteren; kwaadspreken; lasteren; smaden
beschädigen knauwen; pijn bezorgen; pijn doen; zeer doen aantasten; aanvreten; bederven; benadelen; beschadigen; bezoedelen; duperen; eer door het slijk halen; kapotmaken; knakken; moeren; mollen; nadeel toebrengen; schade berokkenen; schade toebrengen aan; schaden
düpieren grieven; knauwen; krenken; kwetsen; pijn bezorgen; pijn doen; zeer doen belasteren; benadelen; bezeren; blesseren; duperen; krenken; kwaad doen; kwaadspreken; kwetsen; lasteren; nadeel berokkenen; nadeel toebrengen; nadelig zijn; schade berokkenen; schade toebrengen aan; schaden; smaden; verwonden
jemandem Schmerzen zufügen pijn bezorgen; pijn doen; verwonden; zeer doen
kränken grieven; krenken; kwetsen; pijn doen; zeer doen aantasten; belasteren; benadelen; bezeren; bezoedelen; blesseren; duperen; eer door het slijk halen; krenken; kwaadspreken; kwetsen; lasteren; leed berokkenen; nadeel toebrengen; schade berokkenen; schade toebrengen aan; schaden; smaden; verwonden
verletzen knauwen; pijn bezorgen; pijn doen; verwonden; zeer doen aanranden; belasteren; benadelen; bezeren; blesseren; deren; duperen; folteren; inbreuk maken; krenken; kwaadspreken; kwellen; kwetsen; lasteren; martelen; nadeel toebrengen; onteren; ontwijden; overtreden; pijnigen; prikken; schade berokkenen; schade toebrengen aan; schaden; smaden; steken; steken geven; verkrachten; verwonden

Wiktionary: pijn doen


Cross Translation:
FromToVia
pijn doen quälen hurt — to cause emotional pain

Verwante vertalingen van pijn doen