Nederlands

Uitgebreide vertaling voor prijsgeven (Nederlands) in het Duits

prijsgeven:

prijsgeven werkwoord (geef prijs, geeft prijs, gaf prijs, gaven prijs, prijs gegeven)

  1. prijsgeven (opofferen; opgeven)
    aufgeben; opfern
    • aufgeben werkwoord (gebe auf, gibst auf, gibt auf, gab auf, gabt auf, aufgegeben)
    • opfern werkwoord (opfere, opferst, opfert, opferte, opfertet, geopfert)

Conjugations for prijsgeven:

o.t.t.
  1. geef prijs
  2. geeft prijs
  3. geeft prijs
  4. geven prijs
  5. geven prijs
  6. geven prijs
o.v.t.
  1. gaf prijs
  2. gaf prijs
  3. gaf prijs
  4. gaven prijs
  5. gaven prijs
  6. gaven prijs
v.t.t.
  1. heb prijs gegeven
  2. hebt prijs gegeven
  3. heeft prijs gegeven
  4. hebben prijs gegeven
  5. hebben prijs gegeven
  6. hebben prijs gegeven
v.v.t.
  1. had prijs gegeven
  2. had prijs gegeven
  3. had prijs gegeven
  4. hadden prijs gegeven
  5. hadden prijs gegeven
  6. hadden prijs gegeven
o.t.t.t.
  1. zal prijsgeven
  2. zult prijsgeven
  3. zal prijsgeven
  4. zullen prijsgeven
  5. zullen prijsgeven
  6. zullen prijsgeven
o.v.t.t.
  1. zou prijsgeven
  2. zou prijsgeven
  3. zou prijsgeven
  4. zouden prijsgeven
  5. zouden prijsgeven
  6. zouden prijsgeven
diversen
  1. geef prijs!
  2. geeft prijs!
  3. prijs gegeven
  4. prijsgevend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor prijsgeven:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aufgeben opgeven; opofferen; prijsgeven capituleren; de brui geven aan; grootspreken; hoop opgeven; op de bus doen; opgeven; opscheppen; opsnijden; overgeven; posten; snoeven; strijd opgeven; zich overgeven
opfern opgeven; opofferen; prijsgeven offeren