Nederlands

Uitgebreide vertaling voor raken (Nederlands) in het Duits

raken:

raken werkwoord (raak, raakt, raakte, raakten, geraakt)

  1. raken (betreffen; aangaan)
    betreffen; treffen; berühren; rühren; bewegen; antun; erregen
    • betreffen werkwoord (betreffe, betriffst, betrifft, betraf, betraft, betroffen)
    • treffen werkwoord (treffe, triffst, trifft, traf, traft, getroffen)
    • berühren werkwoord (berühre, berührst, berührt, berührte, berührtet, berührt)
    • rühren werkwoord (rühre, rührst, rührt, rührte, rührtet, gerührt)
    • bewegen werkwoord (bewege, bewegst, bewegt, bewegte, bewegtet, bewegt)
    • antun werkwoord (tue an, tust an, tut an, tat an, tatet an, angetan)
    • erregen werkwoord (errege, erregst, erregt, erregte, erregtet, erregt)
  2. raken (beïnvloeden; treffen)
    treffen; beeinflußen; rühren; anrühren; ansprechen
    • treffen werkwoord (treffe, triffst, trifft, traf, traft, getroffen)
    • beeinflußen werkwoord
    • rühren werkwoord (rühre, rührst, rührt, rührte, rührtet, gerührt)
    • anrühren werkwoord (rühre an, rührst an, rührt an, rührte an, rührtet an, angerührt)
    • ansprechen werkwoord (spreche an, sprichst an, sprich an, sprach an, spracht an, angesprochen)
  3. raken (treffen; beroeren)
    treffen; berühren; schlagen; erregen; rühren; besiegen; betreffen; bewegen; antun
    • treffen werkwoord (treffe, triffst, trifft, traf, traft, getroffen)
    • berühren werkwoord (berühre, berührst, berührt, berührte, berührtet, berührt)
    • schlagen werkwoord (schlage, schlägst, schlägt, schlug, schlugt, geschlagen)
    • erregen werkwoord (errege, erregst, erregt, erregte, erregtet, erregt)
    • rühren werkwoord (rühre, rührst, rührt, rührte, rührtet, gerührt)
    • besiegen werkwoord (besiege, besiegst, besiegt, besiegte, besiegtet, besiegt)
    • betreffen werkwoord (betreffe, betriffst, betrifft, betraf, betraft, betroffen)
    • bewegen werkwoord (bewege, bewegst, bewegt, bewegte, bewegtet, bewegt)
    • antun werkwoord (tue an, tust an, tut an, tat an, tatet an, angetan)
  4. raken (ontroeren; treffen)
    – hem een klap, schot of stoot toebrengen 1
    berühren; treffen; anrühren; bewegen
    • berühren werkwoord (berühre, berührst, berührt, berührte, berührtet, berührt)
    • treffen werkwoord (treffe, triffst, trifft, traf, traft, getroffen)
    • anrühren werkwoord (rühre an, rührst an, rührt an, rührte an, rührtet an, angerührt)
    • bewegen werkwoord (bewege, bewegst, bewegt, bewegte, bewegtet, bewegt)
  5. raken (terechtkomen; treffen)
    enden; hinkommen; hingelangen
    • enden werkwoord (ende, endest, endet, endete, endetet, geendet)
    • hinkommen werkwoord (komme hin, kommst hin, kommt hin, kam hin, kamt hin, hingekommen)
    • hingelangen werkwoord

Conjugations for raken:

o.t.t.
  1. raak
  2. raakt
  3. raakt
  4. raken
  5. raken
  6. raken
o.v.t.
  1. raakte
  2. raakte
  3. raakte
  4. raakten
  5. raakten
  6. raakten
v.t.t.
  1. heb geraakt
  2. hebt geraakt
  3. heeft geraakt
  4. hebben geraakt
  5. hebben geraakt
  6. hebben geraakt
v.v.t.
  1. had geraakt
  2. had geraakt
  3. had geraakt
  4. hadden geraakt
  5. hadden geraakt
  6. hadden geraakt
o.t.t.t.
  1. zal raken
  2. zult raken
  3. zal raken
  4. zullen raken
  5. zullen raken
  6. zullen raken
o.v.t.t.
  1. zou raken
  2. zou raken
  3. zou raken
  4. zouden raken
  5. zouden raken
  6. zouden raken
en verder
  1. ben geraakt
  2. bent geraakt
  3. is geraakt
  4. zijn geraakt
  5. zijn geraakt
  6. zijn geraakt
diversen
  1. raak!
  2. raakt!
  3. geraakt
  4. rakend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

raken [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. raken (treffen)
    Treffen
    • Treffen [das ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor raken:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Treffen raken; treffen beraadslaging; bijeenkomst; conferentie; manifestatie; ontmoeting; overleg; samenkomst; treffen; vergadering; zitting
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
anrühren beïnvloeden; ontroeren; raken; treffen aanraken; aanroeren; aanstippen; dooreenmengen; even aanraken; mengen; vermengen; voelen
ansprechen beïnvloeden; raken; treffen aanroepen; aanschieten; aanspreken; appelleren aan; appelleren aan het gevoel; bediscussiëren; bepraten; bespreken; doorpraten; doorspreken; erop ingaan; iemand aanspreken; iemand adresseren; iemand toespreken; ingaan op; praaien; praten over; reageren op; spreken tot iemand
antun aangaan; beroeren; betreffen; raken; treffen aandoen; berokkenen; kwaad doen; misdrijven; veroorzaken
beeinflußen beïnvloeden; raken; treffen
berühren aangaan; beroeren; betreffen; ontroeren; raken; treffen aankloppen; aanraken; aanroeren; aanstippen; aantikken; aantippen; even aanraken; kloppen; tikken; tippen; voelen
besiegen beroeren; raken; treffen overwinnen; te boven komen; verslaan; winnen
betreffen aangaan; beroeren; betreffen; raken; treffen aangaan; belang inboezemen; betreffen; slaan op; zorg inboezemen
bewegen aangaan; beroeren; betreffen; ontroeren; raken; treffen agiteren; beroeren; bewegen; iemand raken; iemand treffen; in beroering brengen; in beweging brengen; manoeuvreren; marcheren; mixen; omroeren; oppoken; opstoken; roeren; verschuiven; zich bewegen; zich verplaatsen
enden raken; terechtkomen; treffen aankomen; aflopen; afsluiten; beslissen; besluiten; beëindigen; een einde maken aan; eindigen; eindigen op; finishen; ophouden; stoppen; ten einde lopen; teneindelopen; uitkomen op
erregen aangaan; beroeren; betreffen; raken; treffen agiteren; ergeren; in beroering brengen; irriteren; op de zenuwen werken; oppoken; opstoken; opwekken; opwinden; prikkelen; stimuleren; vervelen
hingelangen raken; terechtkomen; treffen
hinkommen raken; terechtkomen; treffen aankomen; arriveren; correct zijn; juist zijn; kloppen; landen; neerkomen; op de grond komen; overeenstemmen; slagen voor; terechtkomen
rühren aangaan; beroeren; betreffen; beïnvloeden; raken; treffen aangrijpen; beroeren; bewegen; iemand raken; iemand treffen; in beweging brengen; mixen; ontroeren; roeren; rondroeren; verroeren; vertederen; zich bewegen
schlagen beroeren; raken; treffen bakkeleien; behalen; bekampen; bestrijden; beuken; bevechten; bonken; doorhakken; doorhouwen; doorklieven; doormidden hakken; duelleren; een klap geven; een opdonder verkopen; een radslag maken; hameren; hard slaan; heien; hengsten; in tweeën houwen; kampen; kleunen; klieven; klinken; kloven; knokken; matten; meppen; rammen; slaan; spijkeren; timmeren; tokkelen; vastnagelen; vastslaan; vastspijkeren; vechten; verkrijgen; winnen
treffen aangaan; beroeren; betreffen; beïnvloeden; ontroeren; raken; treffen bijeen komen; het treffen; iemand raken; iemand treffen; mazzel hebben; samenkomen; tegen het lijf lopen
- aankomen; aanraken; treffen

Verwante woorden van "raken":

  • rak

Synoniemen voor "raken":


Antoniemen van "raken":


Verwante definities voor "raken":

  1. even vastpakken, tegen iets of iemand aankomen1
    • de ballon raakte de grond1
  2. hem ontroeren1
    • zijn opmerking raakte me erg1
  3. het worden1
    • hij raakte totaal overstuur1
  4. hem een klap, schot of stoot toebrengen1
    • de kogel raakte hem in de schouder1

Wiktionary: raken

raken
verb
  1. een klap, schot of stoot toebrengen
  2. emoties opwekken
  3. in een bepaalde toestand of situatie komen
  4. maakt een ergatieve constructie met een bijvoeglijk naamwoord of voltooid deelwoord

Cross Translation:
FromToVia
raken stoßen; treffen; schlagen hit — to give a blow
raken treffen meet — converge and touch
raken berühren touch — make physical contact with
raken treffen; erlangen; erzielen; reichen; erreichen; einholen; heranreichen; sich erstrecken; erwirken; durchsetzen atteindretoucher de loin au moyen d’un projectile.
raken werden devenircommencer à être ce qu’on n’était pas ; passer d’une situation, d’un état à un autre.
raken treffen; klopfen; schlagen; hauen; prügeln; ausklopfen; aufschlagen; aushämmern; schlagen gegen; prasseln gegen; peitschen gegen frapper — A TRIER
raken gelangen; anlangen; erreichen; ankommen parvenir — Arriver à un point donné à la suite d’un déplacement. (Sens général)
raken schauen; anschauen; ansehen; betrachten; anblicken; zuschauen; zusehen; erkennen regarder — voir, observer
raken treffen saisir — Représenter, croquer avec exactitude.
raken berühren; anfassen; anrühren toucher — Mettre la main sur quelque chose

rak:


Verwante woorden van "rak":


Verwante vertalingen van raken