Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. samengaan:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor samengaan (Nederlands) in het Duits

samengaan:

samengaan werkwoord (ga samen, gaat samen, ging samen, gingen samen, samengegaan)

  1. samengaan (een fusie aangaan; fuseren)
    zusammengehen; sich verbinden; sich verknüpfen; Hand in Hand gehen

Conjugations for samengaan:

o.t.t.
  1. ga samen
  2. gaat samen
  3. gaat samen
  4. gaan samen
  5. gaan samen
  6. gaan samen
o.v.t.
  1. ging samen
  2. ging samen
  3. ging samen
  4. gingen samen
  5. gingen samen
  6. gingen samen
v.t.t.
  1. ben samengegaan
  2. bent samengegaan
  3. is samengegaan
  4. zijn samengegaan
  5. zijn samengegaan
  6. zijn samengegaan
v.v.t.
  1. was samengegaan
  2. was samengegaan
  3. was samengegaan
  4. waren samengegaan
  5. waren samengegaan
  6. waren samengegaan
o.t.t.t.
  1. zal samengaan
  2. zult samengaan
  3. zal samengaan
  4. zullen samengaan
  5. zullen samengaan
  6. zullen samengaan
o.v.t.t.
  1. zou samengaan
  2. zou samengaan
  3. zou samengaan
  4. zouden samengaan
  5. zouden samengaan
  6. zouden samengaan
diversen
  1. ga samen!
  2. gaat samen!
  3. samengegaan
  4. samengaand
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor samengaan:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Hand in Hand gehen een fusie aangaan; fuseren; samengaan
sich verbinden een fusie aangaan; fuseren; samengaan zich verbinden
sich verknüpfen een fusie aangaan; fuseren; samengaan
zusammengehen een fusie aangaan; fuseren; samengaan achteruitgaan; afnemen; declineren; minder worden

Wiktionary: samengaan


Cross Translation:
FromToVia
samengaan zusammenlegen club — to join together to form a group
samengaan verschmelzen merge — Be combined into a whole