Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. slobberen:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor slobberen (Nederlands) in het Duits

slobberen:

slobberen werkwoord (slobber, slobbert, slobberde, slobberden, geslobberd)

  1. slobberen (opslobberen)
    schmatzen; schlabbern
    • schmatzen werkwoord (schmatze, schmatzst, schmatzt, schmatzte, schmatztet, geschmatzt)
    • schlabbern werkwoord (schlabbere, schlabberst, schlabbert, schlabberte, schlabbertet, geschlabbert)

Conjugations for slobberen:

o.t.t.
  1. slobber
  2. slobbert
  3. slobbert
  4. slobberen
  5. slobberen
  6. slobberen
o.v.t.
  1. slobberde
  2. slobberde
  3. slobberde
  4. slobberden
  5. slobberden
  6. slobberden
v.t.t.
  1. heb geslobberd
  2. hebt geslobberd
  3. heeft geslobberd
  4. hebben geslobberd
  5. hebben geslobberd
  6. hebben geslobberd
v.v.t.
  1. had geslobberd
  2. had geslobberd
  3. had geslobberd
  4. hadden geslobberd
  5. hadden geslobberd
  6. hadden geslobberd
o.t.t.t.
  1. zal slobberen
  2. zult slobberen
  3. zal slobberen
  4. zullen slobberen
  5. zullen slobberen
  6. zullen slobberen
o.v.t.t.
  1. zou slobberen
  2. zou slobberen
  3. zou slobberen
  4. zouden slobberen
  5. zouden slobberen
  6. zouden slobberen
en verder
  1. ben geslobberd
  2. bent geslobberd
  3. is geslobberd
  4. zijn geslobberd
  5. zijn geslobberd
  6. zijn geslobberd
diversen
  1. slobber!
  2. slobbert!
  3. geslobberd
  4. slobberend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor slobberen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
schlabbern opslobberen; slobberen
schmatzen opslobberen; slobberen donderen; onweren; smakken; smakkend eten