Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. smeulend:
  2. smeulen:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor smeulend (Nederlands) in het Duits

smeulend:

smeulend bijvoeglijk naamwoord

  1. smeulend
    glühend

Vertaal Matrix voor smeulend:

BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
glühend smeulend blakend; brandend; fervent; fit; geil; getraind; gezond; gloeiend; heet; hitsig; opgewonden; roodgloeiend; seksueel opgewonden; verhit; vlammend; vurig; zonder ziekte

smeulend vorm van smeulen:

smeulen werkwoord (smeul, smeult, smeulde, smeulden, gesmeuld)

  1. smeulen (nasmeulen; gloeien)
    glühen; sieden; schmoren
    • glühen werkwoord (glühe, glühst, glüht, glühte, glühtet, geglüht)
    • sieden werkwoord (siede, siedest, siedet, siedete, siedetet, gesiedet)
    • schmoren werkwoord (schmore, schmorst, schmort, schmorte, schmortet, geschmort)

Conjugations for smeulen:

o.t.t.
  1. smeul
  2. smeult
  3. smeult
  4. smeulen
  5. smeulen
  6. smeulen
o.v.t.
  1. smeulde
  2. smeulde
  3. smeulde
  4. smeulden
  5. smeulden
  6. smeulden
v.t.t.
  1. heb gesmeuld
  2. hebt gesmeuld
  3. heeft gesmeuld
  4. hebben gesmeuld
  5. hebben gesmeuld
  6. hebben gesmeuld
v.v.t.
  1. had gesmeuld
  2. had gesmeuld
  3. had gesmeuld
  4. hadden gesmeuld
  5. hadden gesmeuld
  6. hadden gesmeuld
o.t.t.t.
  1. zal smeulen
  2. zult smeulen
  3. zal smeulen
  4. zullen smeulen
  5. zullen smeulen
  6. zullen smeulen
o.v.t.t.
  1. zou smeulen
  2. zou smeulen
  3. zou smeulen
  4. zouden smeulen
  5. zouden smeulen
  6. zouden smeulen
en verder
  1. ben gesmeuld
  2. bent gesmeuld
  3. is gesmeuld
  4. zijn gesmeuld
  5. zijn gesmeuld
  6. zijn gesmeuld
diversen
  1. smeul!
  2. smeult!
  3. gesmeuld
  4. smeulend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor smeulen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
glühen gloeien; nasmeulen; smeulen eten opwarmen; excelleren; fonkelen; glimmen; glinsteren; iets uitstralen; licht geven; onderscheiden; opwarmen; overtreffen; schijnen; schitteren; stralen; uitblinken; uitblinken boven; uitmunten; uitsteken; verhitten; verwarmen; warm maken
schmoren gloeien; nasmeulen; smeulen doven; iem. verstikken; op vuur pruttelen; pruttelen; smoren; stoffen; stoven; sudderen; uitblussen; uitdoven
sieden gloeien; nasmeulen; smeulen aan de kook raken; koken van woede; kookpunt bereiken; zieden

Wiktionary: smeulen

smeulen
verb
  1. zacht en langzaam branden zonder vlammen
  2. verborgen aanwezig zijn

Cross Translation:
FromToVia
smeulen schwelen smolder — To burn with no flame and little smoke