Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. stofferen:
  2. stoffer:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor stofferen (Nederlands) in het Duits

stofferen:

stofferen werkwoord (stoffeer, stoffeert, stoffeerde, stoffeerden, gestoffeeerd)

  1. stofferen (van bekleding voorzien; bekleden; overtrekken)
    bekleiden; polstern; beziehen; ausstatten; ankleiden
    • bekleiden werkwoord (bekleide, bekleidest, bekleidet, bekleidete, bekleidetet, bekleidet)
    • polstern werkwoord (polstere, polsterst, polstert, polsterte, polstertet, gepolstert)
    • beziehen werkwoord (beziehe, beziehst, bezieht, bezog, bezogt, bezogen)
    • ausstatten werkwoord (statte aus, stattest aus, stattet aus, stattete aus, stattetet aus, ausgestattet)
    • ankleiden werkwoord (kleide an, kleidest an, kleidet an, kleidete an, kleidetet an, angekleidet)

Conjugations for stofferen:

o.t.t.
  1. stoffeer
  2. stoffeert
  3. stoffeert
  4. stofferen
  5. stofferen
  6. stofferen
o.v.t.
  1. stoffeerde
  2. stoffeerde
  3. stoffeerde
  4. stoffeerden
  5. stoffeerden
  6. stoffeerden
v.t.t.
  1. heb gestoffeeerd
  2. hebt gestoffeeerd
  3. heeft gestoffeeerd
  4. hebben gestoffeeerd
  5. hebben gestoffeeerd
  6. hebben gestoffeeerd
v.v.t.
  1. had gestoffeeerd
  2. had gestoffeeerd
  3. had gestoffeeerd
  4. hadden gestoffeeerd
  5. hadden gestoffeeerd
  6. hadden gestoffeeerd
o.t.t.t.
  1. zal stofferen
  2. zult stofferen
  3. zal stofferen
  4. zullen stofferen
  5. zullen stofferen
  6. zullen stofferen
o.v.t.t.
  1. zou stofferen
  2. zou stofferen
  3. zou stofferen
  4. zouden stofferen
  5. zouden stofferen
  6. zouden stofferen
en verder
  1. ben gestoffeeerd
  2. bent gestoffeeerd
  3. is gestoffeeerd
  4. zijn gestoffeeerd
  5. zijn gestoffeeerd
  6. zijn gestoffeeerd
diversen
  1. stoffeer!
  2. stoffeert!
  3. gestoffeeerd
  4. stofferend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor stofferen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
ankleiden bekleden; overtrekken; stofferen; van bekleding voorzien aandoen; aankleden; aantrekken
ausstatten bekleden; overtrekken; stofferen; van bekleding voorzien inrichten; meubileren; optooien; zich uitdossen; zich uitmonsteren
bekleiden bekleden; overtrekken; stofferen; van bekleding voorzien bedekken; bekleden; betimmeren; functie bekleden; overtrekken; vervullen
beziehen bekleden; overtrekken; stofferen; van bekleding voorzien bedekken; bekleden; bespannen; betrekken; opspannen; overtrekken; relateren; spannen
polstern bekleden; overtrekken; stofferen; van bekleding voorzien

Verwante woorden van "stofferen":


Wiktionary: stofferen


Cross Translation:
FromToVia
stofferen besetzen; einfassen; garnieren; verzieren garnir — militaire|fr armer, munir un dispositif de défense d'éléments ou de troupes nécessaires à sa défense, à sa protection.

stoffer:

stoffer [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de stoffer (veger)
    der Besen
    • Besen [der ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor stoffer:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Besen stoffer; veger bezem; veger

Verwante woorden van "stoffer":


Wiktionary: stoffer

stoffer
noun
  1. een zachte borstel met een steel die ervoor dient om stof te verwijderen
stoffer
noun
  1. norddeutsch: kleiner Besen mit kurzem, seitlich angesetzten Stiel