Nederlands

Uitgebreide vertaling voor tellen (Nederlands) in het Duits

tellen:

tellen [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het tellen (tel)
    Zählen; Abzählen

tellen werkwoord (tel, telt, telde, telden, geteld)

  1. tellen
    zählen; abzählen
    • zählen werkwoord (zähle, zählst, zählt, zählte, zähltet, gezählt)
    • abzählen werkwoord (zähle ab, zählst ab, zählt ab, zählte ab, zähltet ab, abgezählt)

Conjugations for tellen:

o.t.t.
  1. tel
  2. telt
  3. telt
  4. tellen
  5. tellen
  6. tellen
o.v.t.
  1. telde
  2. telde
  3. telde
  4. telden
  5. telden
  6. telden
v.t.t.
  1. heb geteld
  2. hebt geteld
  3. heeft geteld
  4. hebben geteld
  5. hebben geteld
  6. hebben geteld
v.v.t.
  1. had geteld
  2. had geteld
  3. had geteld
  4. hadden geteld
  5. hadden geteld
  6. hadden geteld
o.t.t.t.
  1. zal tellen
  2. zult tellen
  3. zal tellen
  4. zullen tellen
  5. zullen tellen
  6. zullen tellen
o.v.t.t.
  1. zou tellen
  2. zou tellen
  3. zou tellen
  4. zouden tellen
  5. zouden tellen
  6. zouden tellen
en verder
  1. ben geteld
  2. bent geteld
  3. is geteld
  4. zijn geteld
  5. zijn geteld
  6. zijn geteld
diversen
  1. tel!
  2. telt!
  3. geteld
  4. tellend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor tellen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Abzählen tel; tellen afpassen; natellen
Zählen tel; tellen
abzählen aftellen; aftelling; aftelling voor lancering
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
abzählen tellen aftellen; geld afpassen; passen
zählen tellen aftellen; geld afpassen; passen

Verwante woorden van "tellen":


Verwante definities voor "tellen":

  1. bepalen hoeveel het er zijn1
    • het aantal leerlingen is geteld1
  2. een bepaalde waarde hebben1
    • dat doelpunt telt niet1
  3. opeenvolgende getallen opsommen1
    • ze telde tot honderd1

Wiktionary: tellen

tellen
verb
  1. aantal bepalen
tellen
verb
  1. transitiv: die Anzahl bestimmen

Cross Translation:
FromToVia
tellen Zensus census — collect a census
tellen zählen count — to enumerate or determine number
tellen erachten; kalkulieren; rechnen; berechnen calculerdéterminer un nombre au moyen d’un calcul, de calculs.
tellen erachten; kalkulieren; rechnen; berechnen; planen; vorhaben compterdéterminer (une quantité, un nombre), plus particulièrement par un dénombrement, sinon par un calcul.

tellen vorm van tel:

tel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de tel (tellen)
    Zählen; Abzählen
  2. de tel (seconde; moment; ogenblik; minuutje; oogwenk)
    der Moment; der Augenblick; die Sekunde
    • Moment [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Augenblick [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Sekunde [die ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor tel:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Abzählen tel; tellen afpassen; natellen
Augenblick minuutje; moment; ogenblik; oogwenk; seconde; tel
Moment minuutje; moment; ogenblik; oogwenk; seconde; tel
Sekunde minuutje; moment; ogenblik; oogwenk; seconde; tel
Zählen tel; tellen

Verwante woorden van "tel":


Wiktionary: tel


Cross Translation:
FromToVia
tel Augenblick; Moment; Zeitpunkt moment — very brief period of time
tel Achtung; Verehrung; Wertschätzung estimeopinion favorable que l’on avoir de quelqu’un, fonder sur la connaissance de son mérite, de ses bonnes qualités, de ses vertus.
tel Weile; Augenblick; Moment momentpoint dans le temps.
tel Inventur recensementdénombrement ou inventaire de personnes, d’effets, de suffrages, etc.

Verwante vertalingen van tellen