Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. toesnoeren:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor toesnoeren (Nederlands) in het Duits

toesnoeren:

toesnoeren werkwoord (snoer toe, snoert toe, snoerde toe, snoerden toe, toegesnoerd)

  1. toesnoeren
    schnüren; zuschnüren; einschnüren
    • schnüren werkwoord (schnüre, schnürst, schnürt, schnürte, schnürtet, geschnürt)
    • zuschnüren werkwoord (schnüre zu, schnürst zu, schnürt zu, schnürte zu, schnürtet zu, zugeschnürt)
    • einschnüren werkwoord (schnüre ein, schnürst ein, schnürt ein, schnürte ein, schnürtet ein, eingeschnürt)

Conjugations for toesnoeren:

o.t.t.
  1. snoer toe
  2. snoert toe
  3. snoert toe
  4. snoeren toe
  5. snoeren toe
  6. snoeren toe
o.v.t.
  1. snoerde toe
  2. snoerde toe
  3. snoerde toe
  4. snoerden toe
  5. snoerden toe
  6. snoerden toe
v.t.t.
  1. heb toegesnoerd
  2. hebt toegesnoerd
  3. heeft toegesnoerd
  4. hebben toegesnoerd
  5. hebben toegesnoerd
  6. hebben toegesnoerd
v.v.t.
  1. had toegesnoerd
  2. had toegesnoerd
  3. had toegesnoerd
  4. hadden toegesnoerd
  5. hadden toegesnoerd
  6. hadden toegesnoerd
o.t.t.t.
  1. zal toesnoeren
  2. zult toesnoeren
  3. zal toesnoeren
  4. zullen toesnoeren
  5. zullen toesnoeren
  6. zullen toesnoeren
o.v.t.t.
  1. zou toesnoeren
  2. zou toesnoeren
  3. zou toesnoeren
  4. zouden toesnoeren
  5. zouden toesnoeren
  6. zouden toesnoeren
en verder
  1. ben toegesnoerd
  2. bent toegesnoerd
  3. is toegesnoerd
  4. zijn toegesnoerd
  5. zijn toegesnoerd
  6. zijn toegesnoerd
diversen
  1. snoer toe!
  2. snoert toe!
  3. toegesnoerd
  4. toesnoerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor toesnoeren:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
einschnüren toesnoeren insnoeren; snoeren
schnüren toesnoeren aan elkaar binden; aan elkaar knopen; aaneenbinden; dichtrijgen; dichtsnoeren; in de val laten lopen; knellen; knopen; overstag gaan; rijgen; samenbinden; samenknopen; snoeren; strak zitten; strikken; vastbinden; vastknopen; vastsjorren; verbinden
zuschnüren toesnoeren snoeren