Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. toezenden:
  2. Gebruikers suggesties voor toezenden:
    • zuschicken


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor toezenden (Nederlands) in het Duits

toezenden:

toezenden werkwoord (zend toe, zendt toe, zond toe, zonden toe, toegezonden)

  1. toezenden (opsturen; verzenden; sturen; )
    schicken; versenden; zusenden; abschicken; verschicken; absenden; zum Versand bringen; einschicken; wegschicken; einsenden
    • schicken werkwoord (schicke, schickst, schickt, schickte, schicktet, geschickt)
    • versenden werkwoord (versende, versendest, versendet, versendete, versendetet, versendet)
    • zusenden werkwoord (sende zu, sendest zu, sendet zu, sandte zu, sandtet zu, zugesandt)
    • abschicken werkwoord (schicke ab, schickst ab, schickt ab, schickte ab, schicktet ab, abgeschickt)
    • verschicken werkwoord (verschicke, verschickst, verschickt, verschickte, verschicktet, verschickt)
    • absenden werkwoord (sende ab, sendest ab, sendet ab, sendete ab, sendetet ab, abgesendet)
    • zum Versand bringen werkwoord (bringe zum Versand, bringst zum Versand, bringt zum Versand, brachte zum Versand, brachtet zum Versand, zum Versand gebracht)
    • einschicken werkwoord (schicke ein, schickst ein, schickt ein, schickte ein, schicktet ein, eingeschickt)
    • wegschicken werkwoord (schicke weg, schickst weg, schickt weg, schickte weg, schicktet weg, weggeschickt)
    • einsenden werkwoord (sende ein, sendest ein, sendet ein, sendete ein, sendetet ein, eingesendet)
  2. toezenden (wegzenden; verzenden; sturen; )
    versenden; schicken; zusenden; abschicken; absenden; verschicken; zum Versand bringen; wegsenden; wegschicken; einsenden
    • versenden werkwoord (versende, versendest, versendet, versendete, versendetet, versendet)
    • schicken werkwoord (schicke, schickst, schickt, schickte, schicktet, geschickt)
    • zusenden werkwoord (sende zu, sendest zu, sendet zu, sandte zu, sandtet zu, zugesandt)
    • abschicken werkwoord (schicke ab, schickst ab, schickt ab, schickte ab, schicktet ab, abgeschickt)
    • absenden werkwoord (sende ab, sendest ab, sendet ab, sendete ab, sendetet ab, abgesendet)
    • verschicken werkwoord (verschicke, verschickst, verschickt, verschickte, verschicktet, verschickt)
    • zum Versand bringen werkwoord (bringe zum Versand, bringst zum Versand, bringt zum Versand, brachte zum Versand, brachtet zum Versand, zum Versand gebracht)
    • wegsenden werkwoord
    • wegschicken werkwoord (schicke weg, schickst weg, schickt weg, schickte weg, schicktet weg, weggeschickt)
    • einsenden werkwoord (sende ein, sendest ein, sendet ein, sendete ein, sendetet ein, eingesendet)
  3. toezenden (zenden; opsturen; iem. iets sturen; )

Conjugations for toezenden:

o.t.t.
  1. zend toe
  2. zendt toe
  3. zendt toe
  4. zenden toe
  5. zenden toe
  6. zenden toe
o.v.t.
  1. zond toe
  2. zond toe
  3. zond toe
  4. zonden toe
  5. zonden toe
  6. zonden toe
v.t.t.
  1. heb toegezonden
  2. hebt toegezonden
  3. heeft toegezonden
  4. hebben toegezonden
  5. hebben toegezonden
  6. hebben toegezonden
v.v.t.
  1. had toegezonden
  2. had toegezonden
  3. had toegezonden
  4. hadden toegezonden
  5. hadden toegezonden
  6. hadden toegezonden
o.t.t.t.
  1. zal toezenden
  2. zult toezenden
  3. zal toezenden
  4. zullen toezenden
  5. zullen toezenden
  6. zullen toezenden
o.v.t.t.
  1. zou toezenden
  2. zou toezenden
  3. zou toezenden
  4. zouden toezenden
  5. zouden toezenden
  6. zouden toezenden
en verder
  1. ben toegezonden
  2. bent toegezonden
  3. is toegezonden
  4. zijn toegezonden
  5. zijn toegezonden
  6. zijn toegezonden
diversen
  1. zend toe!
  2. zendt toe!
  3. toegezonden
  4. toezendend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor toezenden:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
abschicken opsturen; posten; sturen; toezenden; verzenden; wegsturen; wegzenden versturen; zenden
absenden opsturen; posten; sturen; toezenden; verzenden; wegsturen; wegzenden verzenden
einschicken opsturen; posten; sturen; toezenden; verzenden; wegsturen; wegzenden insturen; inzenden
einsenden opsturen; posten; sturen; toezenden; verzenden; wegsturen; wegzenden afgeven; erop achteruitgaan; geld inleveren; inleveren; insturen; inzenden; overhandigen
jemand etwas zuschicken doen toekomen; iem. iets sturen; opsturen; overmaken; posten; toezenden; zenden
schicken opsturen; posten; sturen; toezenden; verzenden; wegsturen; wegzenden betamen; gebruikelijk zijn; geluid waarnemen; horen; passen; slagen voor; verwijzen
verschicken opsturen; posten; sturen; toezenden; verzenden; wegsturen; wegzenden versturen; zenden
versenden opsturen; posten; sturen; toezenden; verzenden; wegsturen; wegzenden delen; verzenden
wegschicken opsturen; posten; sturen; toezenden; verzenden; wegsturen; wegzenden
wegsenden opsturen; posten; sturen; toezenden; verzenden; wegsturen; wegzenden
zum Versand bringen opsturen; posten; sturen; toezenden; verzenden; wegsturen; wegzenden
zusenden opsturen; posten; sturen; toezenden; verzenden; wegsturen; wegzenden toesturen