Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. uitstippelen:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor uitstippelen (Nederlands) in het Duits

uitstippelen:

uitstippelen werkwoord (stippel uit, stippelt uit, stippelde uit, stippelden uit, uitgestippeld)

  1. uitstippelen (uitzetten)
    abstecken; festlegen; abzeichnen; abgrenzen; trassieren
    • abstecken werkwoord (stecke ab, steckst ab, steckt ab, steckte ab, stecktet ab, abgesteckt)
    • festlegen werkwoord (lege fest, legst fest, legt fest, legte fest, legtet fest, festgelegt)
    • abzeichnen werkwoord (zeichne ab, zeichnst ab, zeichnt ab, zeichnte ab, zeichntet ab, abgezeichnet)
    • abgrenzen werkwoord (grenze ab, grenzt ab, grenzte ab, grenztet ab, abgegrenzt)
    • trassieren werkwoord (trassiere, trassierst, trassiert, trassierte, trassiertet, trassiert)

Conjugations for uitstippelen:

o.t.t.
  1. stippel uit
  2. stippelt uit
  3. stippelt uit
  4. stippelen uit
  5. stippelen uit
  6. stippelen uit
o.v.t.
  1. stippelde uit
  2. stippelde uit
  3. stippelde uit
  4. stippelden uit
  5. stippelden uit
  6. stippelden uit
v.t.t.
  1. heb uitgestippeld
  2. hebt uitgestippeld
  3. heeft uitgestippeld
  4. hebben uitgestippeld
  5. hebben uitgestippeld
  6. hebben uitgestippeld
v.v.t.
  1. had uitgestippeld
  2. had uitgestippeld
  3. had uitgestippeld
  4. hadden uitgestippeld
  5. hadden uitgestippeld
  6. hadden uitgestippeld
o.t.t.t.
  1. zal uitstippelen
  2. zult uitstippelen
  3. zal uitstippelen
  4. zullen uitstippelen
  5. zullen uitstippelen
  6. zullen uitstippelen
o.v.t.t.
  1. zou uitstippelen
  2. zou uitstippelen
  3. zou uitstippelen
  4. zouden uitstippelen
  5. zouden uitstippelen
  6. zouden uitstippelen
en verder
  1. ben uitgestippeld
  2. bent uitgestippeld
  3. is uitgestippeld
  4. zijn uitgestippeld
  5. zijn uitgestippeld
  6. zijn uitgestippeld
diversen
  1. stippel uit!
  2. stippelt uit!
  3. uitgestippeld
  4. uitstippelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor uitstippelen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
abgrenzen uitstippelen; uitzetten afbakenen; afdekken; afpalen; afschermen; afschutten; afzetten; begrenzen; beknotten; beperken; beschermen; beschutten; omheinen; omlijnen
abstecken uitstippelen; uitzetten afbakenen; afpalen; afspelden; afzetten; begrenzen; omheinen; omlijnen
abzeichnen uitstippelen; uitzetten aankruisen; merken; natekenen; ondertekenen; paraferen; signeren; tekenen
festlegen uitstippelen; uitzetten afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; bepalen; beslissen; besluiten; boekstaven; constateren; contracteren; definiëren; determineren; inrichten; installeren; nader omschrijven; omlijnen; omschrijven; op spaarrekening vastzetten; preciseren; te boek stellen; vastbinden; vastleggen; vastsjorren; vaststellen; vastzetten
trassieren uitstippelen; uitzetten afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; lokaliseren; omlijnen; opsporen; traceren; vinden

Wiktionary: uitstippelen

uitstippelen
verb
  1. vooraf uitzoeken hoe het zal worden
uitstippelen
verb
  1. eine Markierung vornehmen, indem man einen spitzen Gegenstand in das zu vermessende Medium steckthttp://www.dwds.de/?kompakt=1&sh=1&qu=abstecken
  1. (transitiv) übertragenen: etwas gerafft, stichwortartig darstellen
  2. (transitiv) übertragenen: etwas konzeptuell, notizenhaft entwerfen

Cross Translation:
FromToVia
uitstippelen entwerfen; skizzieren esquisser — (term, Beaux-Arts) dessiner, prendre en esquisse.