Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. uitwerpen:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor uitwerpen (Nederlands) in het Duits

uitwerpen:

uitwerpen werkwoord (werp uit, werpt uit, wierp uit, wierpen uit, uitgeworpen)

  1. uitwerpen (lozen; afvoeren; afscheiden; uitscheiden; uitstoten)
    ausstoßen; ausscheiden
    • ausstoßen werkwoord (stoße aus, stößt aus, stieß aus, stießt aus, ausgestoßen)
    • ausscheiden werkwoord (scheide aus, scheidest aus, scheidet aus, scheidete aus, scheidetet aus, asugescheidet)
  2. uitwerpen (uitgooien)
    auswerfen; auslegen; ausscheiden
    • auswerfen werkwoord (werfe aus, wirfst aus, wirft aus, warf aus, warft aus, ausgeworfen)
    • auslegen werkwoord (lege aus, legst aus, legt aus, legte aus, legtet aus, ausgelegt)
    • ausscheiden werkwoord (scheide aus, scheidest aus, scheidet aus, scheidete aus, scheidetet aus, asugescheidet)
  3. uitwerpen
    auswerfen
    • auswerfen werkwoord (werfe aus, wirfst aus, wirft aus, warf aus, warft aus, ausgeworfen)

Conjugations for uitwerpen:

o.t.t.
  1. werp uit
  2. werpt uit
  3. werpt uit
  4. werpen uit
  5. werpen uit
  6. werpen uit
o.v.t.
  1. wierp uit
  2. wierp uit
  3. wierp uit
  4. wierpen uit
  5. wierpen uit
  6. wierpen uit
v.t.t.
  1. heb uitgeworpen
  2. hebt uitgeworpen
  3. heeft uitgeworpen
  4. hebben uitgeworpen
  5. hebben uitgeworpen
  6. hebben uitgeworpen
v.v.t.
  1. had uitgeworpen
  2. had uitgeworpen
  3. had uitgeworpen
  4. hadden uitgeworpen
  5. hadden uitgeworpen
  6. hadden uitgeworpen
o.t.t.t.
  1. zal uitwerpen
  2. zult uitwerpen
  3. zal uitwerpen
  4. zullen uitwerpen
  5. zullen uitwerpen
  6. zullen uitwerpen
o.v.t.t.
  1. zou uitwerpen
  2. zou uitwerpen
  3. zou uitwerpen
  4. zouden uitwerpen
  5. zouden uitwerpen
  6. zouden uitwerpen
en verder
  1. ben uitgeworpen
  2. bent uitgeworpen
  3. is uitgeworpen
  4. zijn uitgeworpen
  5. zijn uitgeworpen
  6. zijn uitgeworpen
diversen
  1. werp uit!
  2. werpt uit!
  3. uitgeworpen
  4. uitwerpend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor uitwerpen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
auslegen uitgooien; uitwerpen accentueren; belichten; klaar leggen; ophelderen; opklaren; toelichten; uitspreiden; van plan zijn; verduidelijken; verhelderen; verklaren; voorschieten
ausscheiden afscheiden; afvoeren; lozen; uitgooien; uitscheiden; uitstoten; uitwerpen afhaken; afvallen; afzeggen; afzien van; ermee uitscheiden; eruitstappen; heengaan; ontslag nemen; opgeven; ophouden; staken; stoppen; uitscheiden; uittreden; verlaten; vertrekken; zich terugtrekken
ausstoßen afscheiden; afvoeren; lozen; uitscheiden; uitstoten; uitwerpen
auswerfen uitgooien; uitwerpen

Wiktionary: uitwerpen

uitwerpen
verb
  1. naar buiten werpen