Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. verhaspelen:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor verhaspelen (Nederlands) in het Duits

verhaspelen:

verhaspelen werkwoord (verhaspel, verhaspelt, verhaspelde, verhaspelden, verhaspeld)

  1. verhaspelen
    verpfuschen
    • verpfuschen werkwoord (verpfusche, verpfuscht, verpfuschte, verpfuschtet, verpfuscht)

Conjugations for verhaspelen:

o.t.t.
  1. verhaspel
  2. verhaspelt
  3. verhaspelt
  4. verhaspelen
  5. verhaspelen
  6. verhaspelen
o.v.t.
  1. verhaspelde
  2. verhaspelde
  3. verhaspelde
  4. verhaspelden
  5. verhaspelden
  6. verhaspelden
v.t.t.
  1. heb verhaspeld
  2. hebt verhaspeld
  3. heeft verhaspeld
  4. hebben verhaspeld
  5. hebben verhaspeld
  6. hebben verhaspeld
v.v.t.
  1. had verhaspeld
  2. had verhaspeld
  3. had verhaspeld
  4. hadden verhaspeld
  5. hadden verhaspeld
  6. hadden verhaspeld
o.t.t.t.
  1. zal verhaspelen
  2. zult verhaspelen
  3. zal verhaspelen
  4. zullen verhaspelen
  5. zullen verhaspelen
  6. zullen verhaspelen
o.v.t.t.
  1. zou verhaspelen
  2. zou verhaspelen
  3. zou verhaspelen
  4. zouden verhaspelen
  5. zouden verhaspelen
  6. zouden verhaspelen
diversen
  1. verhaspel!
  2. verhaspelt!
  3. verhaspeld
  4. verhaspelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor verhaspelen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
verpfuschen verhaspelen bederven; verdoen; vergallen; verknoeien; verpesten; verprutsen; verspillen

Wiktionary: verhaspelen


Cross Translation:
FromToVia
verhaspelen pfuschen gâcher — maçonnerie|fr délayer du plâtre, du mortier avec de l’eau.