Nederlands

Uitgebreide vertaling voor verzuim (Nederlands) in het Duits

verzuim:

verzuim [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het verzuim (absentie)
    Versäumnis; der Verzug; die Abwesenheit
  2. het verzuim (nalatigheid; verzaking)
    die Nachlässigkeit; die Versäumnis; die Fahrlässigkeit; der Verzug; der Verzüge; die Unterlassung; die Absage; die Auslassung; die Vernachlässigung; die Entsagung; die Schlamperei; die Säumnis; der Fehlgriff; die Verleugnung; die Säumigkeit

Vertaal Matrix voor verzuim:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Absage nalatigheid; verzaking; verzuim afgelasting; aftreding; afzegging
Abwesenheit absentie; verzuim Niet aanwezig; afwezigheid; ontstentenis; verstrooidheid
Auslassung nalatigheid; verzaking; verzuim omissie; weglating
Entsagung nalatigheid; verzaking; verzuim
Fahrlässigkeit nalatigheid; verzaking; verzuim
Fehlgriff nalatigheid; verzaking; verzuim afgang; blunder; echec; fiasco; flater; flop; fout; misgreep; mislukking; misrekening; misser; misslag; misstap; misverstand; vergissing
Nachlässigkeit nalatigheid; verzaking; verzuim slordigheid; wanordelijkheid
Schlamperei nalatigheid; verzaking; verzuim slordigheid; wanordelijkheid
Säumigkeit nalatigheid; verzaking; verzuim
Säumnis nalatigheid; verzaking; verzuim
Unterlassung nalatigheid; verzaking; verzuim
Verleugnung nalatigheid; verzaking; verzuim verloochening; zelfverloochening
Vernachlässigung nalatigheid; verzaking; verzuim veronachtzaming; verwaarlozing
Versäumnis absentie; nalatigheid; verzaking; verzuim schoolverzuim; wanprestatie
Verzug absentie; nalatigheid; verzaking; verzuim
Verzüge nalatigheid; verzaking; verzuim

Verwante woorden van "verzuim":


Wiktionary: verzuim

verzuim
noun
  1. Verspätung, Rückstand bei der Erfüllung einer ausstehenden Schuld oder Pflicht

Cross Translation:
FromToVia
verzuim Absenz; Abwesenheit; Nichtvorhandensein absence — Le fait d’être absent.

verzuimen:

verzuimen werkwoord (verzuim, verzuimt, verzuimde, verzuimden, verzuimd)

  1. verzuimen (ontbreken; mankeren; afwezig zijn)
    fehlen; abwesend sein; versäumen
    • fehlen werkwoord (fehle, fehlst, fehlt, fehlte, fehltet, gefehlt)
    • abwesend sein werkwoord
    • versäumen werkwoord (versäume, versäumst, versäumt, versäumte, versäumtet, versäumt)
  2. verzuimen (verzaken)
    vernachlässigen; versäumen; unterlassen; verleugnen; abschwören
    • vernachlässigen werkwoord (vernachlässige, vernachlässigst, vernachlässigt, vernachlässigte, vernachlässigtet, vernachlässigt)
    • versäumen werkwoord (versäume, versäumst, versäumt, versäumte, versäumtet, versäumt)
    • unterlassen werkwoord (unterlasse, unterläßt, unterließ, unterließt, untergelassen)
    • verleugnen werkwoord (verleuge, verleugst, verleugt, verleugte, verleugtet, verleugnet)
    • abschwören werkwoord (abschwöre ab, abschwörst ab, abschwört ab, abschwörte ab, abschwörtet ab, abgeschwört)

Conjugations for verzuimen:

o.t.t.
  1. verzuim
  2. verzuimt
  3. verzuimt
  4. verzuimen
  5. verzuimen
  6. verzuimen
o.v.t.
  1. verzuimde
  2. verzuimde
  3. verzuimde
  4. verzuimden
  5. verzuimden
  6. verzuimden
v.t.t.
  1. heb verzuimd
  2. hebt verzuimd
  3. heeft verzuimd
  4. hebben verzuimd
  5. hebben verzuimd
  6. hebben verzuimd
v.v.t.
  1. had verzuimd
  2. had verzuimd
  3. had verzuimd
  4. hadden verzuimd
  5. hadden verzuimd
  6. hadden verzuimd
o.t.t.t.
  1. zal verzuimen
  2. zult verzuimen
  3. zal verzuimen
  4. zullen verzuimen
  5. zullen verzuimen
  6. zullen verzuimen
o.v.t.t.
  1. zou verzuimen
  2. zou verzuimen
  3. zou verzuimen
  4. zouden verzuimen
  5. zouden verzuimen
  6. zouden verzuimen
diversen
  1. verzuim!
  2. verzuimt!
  3. verzuimd
  4. verzuimend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor verzuimen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
abschwören verzaken; verzuimen afzweren; een eed afleggen; zweren
abwesend sein afwezig zijn; mankeren; ontbreken; verzuimen
fehlen afwezig zijn; mankeren; ontbreken; verzuimen een fout maken; zich vergissen
unterlassen verzaken; verzuimen
verleugnen verzaken; verzuimen logenstraffen; loochenen; ontkennen; verloochenen; verzaken
vernachlässigen verzaken; verzuimen nalaten; veronachtzamen; versloffen; verwaarlozen; wegcijferen
versäumen afwezig zijn; mankeren; ontbreken; verzaken; verzuimen
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
unterlassen achterwege blijvend

Verwante woorden van "verzuimen":


Wiktionary: verzuimen


Cross Translation:
FromToVia
verzuimen Schwänzer; Schwänzerin; Schulschwänzer; Schulschwänzerin truant — One who is absent without permission
verzuimen verpassen omettremanquer, soit volontairement, soit involontairement, à faire ou à dire ce qu’on pouvait, ce qu’on devait faire ou dire.