Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. voorzetten:
  2. voorzet:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor voorzetten (Nederlands) in het Duits

voorzetten:

voorzetten [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het voorzetten (voorplakken; aanhechten; voorvoegen)
    Anheften; Ankleben

voorzetten werkwoord (zet voor, zette voor, zetten voor, voorgezet)

  1. voorzetten (opdienen; bedienen; opdissen; aan tafel bedienen)
    bedienen; servieren; dienen; anrichten; auftragen; auftischen
    • bedienen werkwoord (bediene, bedienst, bedient, bediente, bedientet, bedient)
    • servieren werkwoord (serviere, servierst, serviert, servierte, serviertet, serviert)
    • dienen werkwoord (diene, dienst, dient, diente, dientet, gedient)
    • anrichten werkwoord (richte an, richtest an, richtet an, richtete an, richtetet an, angerichtet)
    • auftragen werkwoord (trage auf, trägst auf, trägt auf, trug auf, trugt auf, aufgetragen)
    • auftischen werkwoord (tische auf, tischt auf, tischte auf, tischtet auf, aufgetischt)

Conjugations for voorzetten:

o.t.t.
  1. zet voor
  2. zet voor
  3. zet voor
  4. zetten voor
  5. zetten voor
  6. zetten voor
o.v.t.
  1. zette voor
  2. zette voor
  3. zette voor
  4. zetten voor
  5. zetten voor
  6. zetten voor
v.t.t.
  1. heb voorgezet
  2. hebt voorgezet
  3. heeft voorgezet
  4. hebben voorgezet
  5. hebben voorgezet
  6. hebben voorgezet
v.v.t.
  1. had voorgezet
  2. had voorgezet
  3. had voorgezet
  4. hadden voorgezet
  5. hadden voorgezet
  6. hadden voorgezet
o.t.t.t.
  1. zal voorzetten
  2. zult voorzetten
  3. zal voorzetten
  4. zullen voorzetten
  5. zullen voorzetten
  6. zullen voorzetten
o.v.t.t.
  1. zou voorzetten
  2. zou voorzetten
  3. zou voorzetten
  4. zouden voorzetten
  5. zouden voorzetten
  6. zouden voorzetten
diversen
  1. zet voor!
  2. zet voor!
  3. voorgezet
  4. voorzettend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor voorzetten:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Anheften aanhechten; voorplakken; voorvoegen; voorzetten aanhechten; aanhechting; aanplakken; vasthechten; vastplakken
Ankleben aanhechten; voorplakken; voorvoegen; voorzetten aanlijmen; aanplakken; kleven; lijmen; plakken; vastkleven; vastlijmen; vastplakken
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
anrichten aan tafel bedienen; bedienen; opdienen; opdissen; voorzetten aandoen; aanrichten; aanstichten; gereedmaken; veroorzaken; voorschotelen
auftischen aan tafel bedienen; bedienen; opdienen; opdissen; voorzetten voorschotelen
auftragen aan tafel bedienen; bedienen; opdienen; opdissen; voorzetten afdragen; belasten; bevelen; commanderen; decreteren; dicteren; gebieden; gelasten; grootspreken; onverlangd krijgen; opdoen; opdragen; oplopen; opscheppen; opsnijden; slijten; snoeven; verordenen; verslijten; verteren; voorschotelen; voorschrijven
bedienen aan tafel bedienen; bedienen; opdienen; opdissen; voorzetten bedienen; grootspreken; opdissen; opscheppen; opsnijden; serveren; snoeven; zich bedienen; zich bedienen aan tafel
dienen aan tafel bedienen; bedienen; opdienen; opdissen; voorzetten gerieven
servieren aan tafel bedienen; bedienen; opdienen; opdissen; voorzetten beginnen met; grootspreken; opscheppen; opsnijden; snoeven; vooropstellen; vooropzetten; voorschotelen; vooruitzetten

Verwante woorden van "voorzetten":


voorzet:

voorzet [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de voorzet
    der erste Zug; die Flanke
    • erste Zug [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Flanke [die ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor voorzet:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Flanke voorzet flank; zijde; zijde van een schip; zijkant
erste Zug voorzet

Verwante woorden van "voorzet":