Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. waaier:
  2. waaieren:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor waaier (Nederlands) in het Duits

waaier:

waaier [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de waaier
    der Fächer
    • Fächer [der ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor waaier:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Fächer waaier

Verwante woorden van "waaier":

  • waaieren, waaiers, waaiertje, waaiertjes

Wiktionary: waaier

waaier
noun
  1. Gegenstand zum Zuwedeln von kühlender Luft

Cross Translation:
FromToVia
waaier Fächer fan — hand-held device
waaier Wasserrad roue à aubes — - roue à aubes
waaier Fächer éventail — Instrument pour s’éventer

waaieren:

waaieren werkwoord (waaier, waaiert, waaierde, waaierden, gewaaierd)

  1. waaieren (uitzwermen; verspreiden; zich verspreiden; uitwaaieren)

Conjugations for waaieren:

o.t.t.
  1. waaier
  2. waaiert
  3. waaiert
  4. waaieren
  5. waaieren
  6. waaieren
o.v.t.
  1. waaierde
  2. waaierde
  3. waaierde
  4. waaierden
  5. waaierden
  6. waaierden
v.t.t.
  1. heb gewaaierd
  2. hebt gewaaierd
  3. heeft gewaaierd
  4. hebben gewaaierd
  5. hebben gewaaierd
  6. hebben gewaaierd
v.v.t.
  1. had gewaaierd
  2. had gewaaierd
  3. had gewaaierd
  4. hadden gewaaierd
  5. hadden gewaaierd
  6. hadden gewaaierd
o.t.t.t.
  1. zal waaieren
  2. zult waaieren
  3. zal waaieren
  4. zullen waaieren
  5. zullen waaieren
  6. zullen waaieren
o.v.t.t.
  1. zou waaieren
  2. zou waaieren
  3. zou waaieren
  4. zouden waaieren
  5. zouden waaieren
  6. zouden waaieren
diversen
  1. waaier!
  2. waaiert!
  3. gewaaierd
  4. waaierend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor waaieren:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
ausschwermen uitwaaieren; uitzwermen; verspreiden; waaieren; zich verspreiden
sich ausspreiten uitwaaieren; uitzwermen; verspreiden; waaieren; zich verspreiden

Verwante woorden van "waaieren":