Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. waard:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor waard (Nederlands) in het Duits

waard:

waard bijvoeglijk naamwoord

  1. waard
    wert
    • wert bijvoeglijk naamwoord

waard [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de waard (café-eigenaar; kroegbaas)
    der Wirt; der Cafébesitzer; der Schankwirt; der Kneipenbesitzer
  2. de waard (herbergier; kastelein)
    der Wirt; der Schankwirt
    • Wirt [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Schankwirt [der ~] zelfstandig naamwoord
  3. de waard (caféhouder; kroegbaas; kastelein)
    der Kaffeewirt

Vertaal Matrix voor waard:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Cafébesitzer café-eigenaar; kroegbaas; waard
Kaffeewirt caféhouder; kastelein; kroegbaas; waard
Kneipenbesitzer café-eigenaar; kroegbaas; waard
Schankwirt café-eigenaar; herbergier; kastelein; kroegbaas; waard kastelein; kroeghouder
Wirt café-eigenaar; herbergier; kastelein; kroegbaas; waard kastelein; kroeghouder; pensionhouder; tapper
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
wert waard aanzienlijk; adelijk; beroemd; dierbaar; doorluchtig; favoriete; gedistingeerd; geselecteerd; gewichtig; hooggeplaatst; illuster; lievelings; toegenegen; verheven; verkoren; voornaam

Verwante definities voor "waard":

  1. wat het aan geld op kan brengen1
    • hoeveel is dat horloge waard?1

Wiktionary: waard

waard
noun
  1. meist in Geld ausgedrücktes materielles Äquivalent einer Sache, einer Dienstleistung oder einer Information

Cross Translation:
FromToVia
waard Wirt; Gastwirtin; Gastwirt; Wirtin innkeeper — person responsible for the running of an inn
waard Wirt aubergiste — Celui ou celle qui tenir auberge.
waard teuer; hold; lieb; geehrt; wert cher — Qui est chéri, tendrement aimer, auquel on tenir beaucoup.
waard teuer; hold; lieb; wert coûteux — Qui coûte cher.

Verwante vertalingen van waard