Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. weerspreken:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor weerspreken (Nederlands) in het Duits

weerspreken:

weerspreken werkwoord (weerspreek, weerspreekt, weersprak, weerspraken, weersproken)

  1. weerspreken (in tegenspraak zijn met; tegenspreken)
    bestreiten; widersprechen; leugnen; verneinen; protestieren; aufmucken
    • bestreiten werkwoord (bestreite, bestreitest, bestreitet, bestritt, bestrittet, bestritten)
    • widersprechen werkwoord (widerspreche, widersprichst, widerspricht, widersprach, widerspracht, widersprochen)
    • leugnen werkwoord (leugne, leugnest, leugnet, leugnete, leugnetet, geleugnet)
    • verneinen werkwoord (verneine, verneinst, verneint, verneinte, verneintet, verneint)
    • protestieren werkwoord (protestiere, protestierst, protestiert, protestierte, protestiertet, protestiert)
    • aufmucken werkwoord (mucke auf, muckst auf, muckt auf, muckte auf, mucktet auf, aufgemuckt)
  2. weerspreken (tegenspreken; protesteren; tegenwerpen)
    protestieren; widersprechen; bestreiten
    • protestieren werkwoord (protestiere, protestierst, protestiert, protestierte, protestiertet, protestiert)
    • widersprechen werkwoord (widerspreche, widersprichst, widerspricht, widersprach, widerspracht, widersprochen)
    • bestreiten werkwoord (bestreite, bestreitest, bestreitet, bestritt, bestrittet, bestritten)

Conjugations for weerspreken:

o.t.t.
  1. weerspreek
  2. weerspreekt
  3. weerspreekt
  4. weerspreken
  5. weerspreken
  6. weerspreken
o.v.t.
  1. weersprak
  2. weersprak
  3. weersprak
  4. weerspraken
  5. weerspraken
  6. weerspraken
v.t.t.
  1. heb weersproken
  2. hebt weersproken
  3. heeft weersproken
  4. hebben weersproken
  5. hebben weersproken
  6. hebben weersproken
v.v.t.
  1. had weersproken
  2. had weersproken
  3. had weersproken
  4. hadden weersproken
  5. hadden weersproken
  6. hadden weersproken
o.t.t.t.
  1. zal weerspreken
  2. zult weerspreken
  3. zal weerspreken
  4. zullen weerspreken
  5. zullen weerspreken
  6. zullen weerspreken
o.v.t.t.
  1. zou weerspreken
  2. zou weerspreken
  3. zou weerspreken
  4. zouden weerspreken
  5. zouden weerspreken
  6. zouden weerspreken
diversen
  1. weerspreek!
  2. weerspreekt!
  3. weersproken
  4. weersprekend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor weerspreken:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aufmucken in tegenspraak zijn met; tegenspreken; weerspreken in opstand komen; rebelleren; tegengaan; tegenstreven; tegenwerken; weerstreven
bestreiten in tegenspraak zijn met; protesteren; tegenspreken; tegenwerpen; weerspreken bakkeleien; bekampen; bestrijden; bevechten; duelleren; kampen; kleunen; knokken; loochenen; matten; ontkennen; vechten
leugnen in tegenspraak zijn met; tegenspreken; weerspreken loochenen; ontkennen
protestieren in tegenspraak zijn met; protesteren; tegenspreken; tegenwerpen; weerspreken
verneinen in tegenspraak zijn met; tegenspreken; weerspreken
widersprechen in tegenspraak zijn met; protesteren; tegenspreken; tegenwerpen; weerspreken druisen; druist in tegen; opponeren; tegenspreken; tegenwerpen