Nederlands

Uitgebreide vertaling voor zwenken (Nederlands) in het Duits

zwenken:

zwenken werkwoord (zwenk, zwenkt, zwenkte, zwenkten, gezwenkt)

  1. zwenken (draaien; wenden)
    wenden; schwenken; sich drehen; umdrehen; kehren; umkehren; herumdrehen
    • wenden werkwoord (wende, wendest, wendet, wendete, wendetet, gewendet)
    • schwenken werkwoord (schwenke, schwenkst, schwenkt, schwenkte, schwenktet, geschwenkt)
    • sich drehen werkwoord (drehe mich, drehst dich, dreht sich, drehte sich, drehtet euch, sich gedreht)
    • umdrehen werkwoord (drehe um, drehst um, dreht um, drehte um, drehtet um, umgedreht)
    • kehren werkwoord (kehre, kehrst, kehrt, kehrte, kehrtet, gekehrt)
    • umkehren werkwoord (kehre um, kehrst um, kehrt um, kehrte um, kehrtet um, umgekehrt)
    • herumdrehen werkwoord (drehe herum, drehst herum, dreht herum, drehte herum, drehtet herum, herumgedreht)
  2. zwenken (slingeren; zwaaien; heen en weer zwaaien)
    schwenken; schlingern
    • schwenken werkwoord (schwenke, schwenkst, schwenkt, schwenkte, schwenktet, geschwenkt)
    • schlingern werkwoord (schlingere, schlingerst, schlingert, schlingerte, schlingertet, geschlingert)
  3. zwenken (afzwenken)
    abschwenken; abdrehen
    • abschwenken werkwoord (schwenke ab, schwenkst ab, schwenkt ab, schwenkte ab, schwenktet ab, abgeschwenkt)
    • abdrehen werkwoord (drehe ab, drehst ab, dreht ab, drehte ab, drehtet ab, abgedreht)
  4. zwenken (opzij gaan; uitwijken)
    ausweichen; zur Seite gehen
    • ausweichen werkwoord (weiche aus, weichst aus, weicht aus, wich aus, wichet aus, ausgewichen)
    • zur Seite gehen werkwoord (gehe zur Seite, gehst zur Seite, geht zur Seite, gang zur Seite, ganget zur Seite, zur Seite gegangen)

Conjugations for zwenken:

o.t.t.
  1. zwenk
  2. zwenkt
  3. zwenkt
  4. zwenken
  5. zwenken
  6. zwenken
o.v.t.
  1. zwenkte
  2. zwenkte
  3. zwenkte
  4. zwenkten
  5. zwenkten
  6. zwenkten
v.t.t.
  1. heb gezwenkt
  2. hebt gezwenkt
  3. heeft gezwenkt
  4. hebben gezwenkt
  5. hebben gezwenkt
  6. hebben gezwenkt
v.v.t.
  1. had gezwenkt
  2. had gezwenkt
  3. had gezwenkt
  4. hadden gezwenkt
  5. hadden gezwenkt
  6. hadden gezwenkt
o.t.t.t.
  1. zal zwenken
  2. zult zwenken
  3. zal zwenken
  4. zullen zwenken
  5. zullen zwenken
  6. zullen zwenken
o.v.t.t.
  1. zou zwenken
  2. zou zwenken
  3. zou zwenken
  4. zouden zwenken
  5. zouden zwenken
  6. zouden zwenken
diversen
  1. zwenk!
  2. zwenkt!
  3. gezwenkt
  4. zwenkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

zwenken [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het zwenken (draaien)
    Drehen
    • Drehen [das ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor zwenken:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Drehen draaien; zwenken
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
abdrehen afzwenken; zwenken afdraaien
abschwenken afzwenken; zwenken
ausweichen opzij gaan; uitwijken; zwenken mijden; ontlopen; ontwijken; uit de weg gaan; uitwijken; vermijden
herumdrehen draaien; wenden; zwenken draaien; iets omdraaien; kantelen; keren; kolken; omdraaien; omkeren; omwenden; omzwaaien; rollen; ronddraaien; rondtollen; roteren; tollen; wenden; wentelen; zich omdraaien
kehren draaien; wenden; zwenken dateren; draaien; kantelen; keren; omdraaien; omkeren; overstag gaan; rollen; ronddraaien; roteren; teruggaan; teruggrijpen; wederkeren; weerkeren; wenden; wentelen
schlingern heen en weer zwaaien; slingeren; zwaaien; zwenken bengelen; deinen; door elkaar halen; golven; heen en weer zwaaien; in de war maken; pendelen; reizen tussen; schommelen; slingeren; uit zijn evenwicht raken; wiebelen; wiegen
schwenken draaien; heen en weer zwaaien; slingeren; wenden; zwaaien; zwenken deinen; draaien; golven; heen en weer zwaaien; keren; kolken; omdraaien; omschudden; ronddraaien; schommelen; slingeren; wenden; wiebelen; wiegen; wuiven; zwaaien
sich drehen draaien; wenden; zwenken draaien; kantelen; kolken; rollen; ronddraaien; rondtollen; rondwentelen; roteren; tollen; wentelen; wervelen; wielen
umdrehen draaien; wenden; zwenken draaien; iets omdraaien; kantelen; keren; omdraaien; omkeren; omrollen; omwenden; omwentelen; rollen; ronddraaien; roteren; teruggaan; wederkeren; weerkeren; wegdraaien; wenden; wentelen; zich omdraaien
umkehren draaien; wenden; zwenken draaien; iets omdraaien; kantelen; keren; omkeren; retourneren; rollen; ronddraaien; roteren; teruggaan; terugkeren; terugkomen; wederkeren; weerkeren; wentelen; zich omdraaien
wenden draaien; wenden; zwenken draaien; keren; omdraaien; overstag gaan; wenden
zur Seite gehen opzij gaan; uitwijken; zwenken opzijgaan

Wiktionary: zwenken


Cross Translation:
FromToVia
zwenken wedeln; schwenken; flattern; wogen wave — to move back and forth repeatedly
zwenken zurückkehren; drehen; kehren; umdrehen; umwälzen; wenden; umwenden; zurücksenden; mengen; mischen retourneraller de nouveau en un lieu.