Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. zwiepend:
  2. zwiepen:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor zwiepend (Nederlands) in het Duits

zwiepend:

zwiepend bijvoeglijk naamwoord

  1. zwiepend
    federnd

Vertaal Matrix voor zwiepend:

BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
federnd zwiepend elastisch; energiek; krachtig; rekbaar; veerkrachtig; verend; vol energie

zwiepen:

zwiepen werkwoord (zwiep, zwiept, zwiepte, zwiepten, gezwiept)

  1. zwiepen
    schwingen; federn
    • schwingen werkwoord (schwinge, schwingst, schwingt, schwang, schwangt, geschwungen)
    • federn werkwoord (federe, federst, federt, federte, federtet, gefedert)

Conjugations for zwiepen:

o.t.t.
  1. zwiep
  2. zwiept
  3. zwiept
  4. zwiepen
  5. zwiepen
  6. zwiepen
o.v.t.
  1. zwiepte
  2. zwiepte
  3. zwiepte
  4. zwiepten
  5. zwiepten
  6. zwiepten
v.t.t.
  1. ben gezwiept
  2. bent gezwiept
  3. is gezwiept
  4. zijn gezwiept
  5. zijn gezwiept
  6. zijn gezwiept
v.v.t.
  1. was gezwiept
  2. was gezwiept
  3. was gezwiept
  4. waren gezwiept
  5. waren gezwiept
  6. waren gezwiept
o.t.t.t.
  1. zal zwiepen
  2. zult zwiepen
  3. zal zwiepen
  4. zullen zwiepen
  5. zullen zwiepen
  6. zullen zwiepen
o.v.t.t.
  1. zou zwiepen
  2. zou zwiepen
  3. zou zwiepen
  4. zouden zwiepen
  5. zouden zwiepen
  6. zouden zwiepen
diversen
  1. zwiep!
  2. zwiept!
  3. gezwiept
  4. zwiepend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor zwiepen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
federn zwiepen opveren; veren
schwingen zwiepen deinen; golven; heen en weer zwaaien; met iemand worstelen; oscilleren; schommelen; slingeren; touwtrekken; wiebelen; wiegen; worstelen; zwengelen; zwieren