Overzicht
Nederlands naar Engels:   Meer gegevens...
  1. hun:
  2. Hun:
  3. Wiktionary:
Engels naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. Hun:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor Hun (Nederlands) in het Engels

hun:

hun bijvoeglijk naamwoord

  1. hun (hen)
    them
    • them bijvoeglijk naamwoord
  2. hun
    theirs; their

Vertaal Matrix voor hun:

OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
theirs hun dat van hen
them ze; zij
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
their hun dat van hen
them hen; hun

Verwante definities voor "hun":

  1. bezittelijk: hij is van die andere mensen1
    • het is hun paard1
  2. derde persoon meervoud, bij object zonder 'aan'1
    • ik geef hun een cadeau1

Wiktionary: hun

hun
en-pron
  1. belonging to them
  2. third personal plural pronoun used after a preposition or as the object of a verb

Hun:

Hun [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de Hun
    the Hun
    • Hun [the ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Hun:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Hun Hun

Verwante woorden van "Hun":

  • Hunnen

Wiktionary: Hun

Hun
noun
  1. member of nomadic tribe

Cross Translation:
FromToVia
Hun Hun Hun — ethnologie|fr Personne du peuple nomade originaire de l’Eurasie centrale dont la présence en Europe est attestée à partir du IVe siècle.



Engels

Uitgebreide vertaling voor Hun (Engels) in het Nederlands

hun:


Synoniemen voor "hun":


Hun:

Hun [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the Hun
    de Hun
    • Hun [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Hun:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Hun Hun
- Boche; Jerry; Kraut; Krauthead

Verwante woorden van "Hun":

  • Huns

Verwante definities voor "Hun":

  1. offensive term for a person of German descent2
  2. a member of a nomadic people who invaded Europe in the 4th century2

Wiktionary: Hun

Hun
noun
  1. derogatory term for a German
  2. member of nomadic tribe

Cross Translation:
FromToVia
Hun Hun Hun — ethnologie|fr Personne du peuple nomade originaire de l’Eurasie centrale dont la présence en Europe est attestée à partir du IVe siècle.