Nederlands

Uitgebreide vertaling voor baan (Nederlands) in het Engels

baan:

baan [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de baan (dienstbetrekking; positie; functie; job)
    the position; the function; the job; the installment; the instalment
    • position [the ~] zelfstandig naamwoord
    • function [the ~] zelfstandig naamwoord
    • job [the ~] zelfstandig naamwoord
    • installment [the ~] zelfstandig naamwoord, Amerikaans
    • instalment [the ~] zelfstandig naamwoord, Brits
    the post
    – a job in an organization 1
    • post [the ~] zelfstandig naamwoord
      • he occupied a post in the treasury1
  2. de baan (werkkring; werk; werkplek)
    the job
    • job [the ~] zelfstandig naamwoord
  3. de baan (traject; route; weg; )
    the trail
    – a path or track roughly blazed through wild or hilly country 1
    • trail [the ~] zelfstandig naamwoord
    the track
    – any road or path affording passage especially a rough one 1
    • track [the ~] zelfstandig naamwoord
    the path
    – a way especially designed for a particular use 1
    • path [the ~] zelfstandig naamwoord
    the way
    – any artifact consisting of a road or path affording passage from one place to another 1
    • way [the ~] zelfstandig naamwoord
      • he said he was looking for the way out1
    the stretch
    – a straightaway section of a racetrack 1
    • stretch [the ~] zelfstandig naamwoord
    the journey
    – the act of traveling from one place to another 1
    • journey [the ~] zelfstandig naamwoord
    the road
    – an open way (generally public) for travel or transportation 1
    • road [the ~] zelfstandig naamwoord
    the distance; the round; the small circle; the reach
    • distance [the ~] zelfstandig naamwoord
    • round [the ~] zelfstandig naamwoord
    • small circle [the ~] zelfstandig naamwoord
    • reach [the ~] zelfstandig naamwoord
    the avenue
    – a wide street or thoroughfare 1
    • avenue [the ~] zelfstandig naamwoord
  4. de baan (straatweg; straat; weg)
    the street
    – a thoroughfare (usually including sidewalks) that is lined with buildings 1
    • street [the ~] zelfstandig naamwoord
      • they walked the streets of the small town1
    the road
    – an open way (generally public) for travel or transportation 1
    • road [the ~] zelfstandig naamwoord
    the way
    • way [the ~] zelfstandig naamwoord
    the avenue
    – a wide street or thoroughfare 1
    • avenue [the ~] zelfstandig naamwoord
    the path
    – an established line of travel or access 1
    • path [the ~] zelfstandig naamwoord
  5. de baan (parcours)
    the course; the track
    • course [the ~] zelfstandig naamwoord
    • track [the ~] zelfstandig naamwoord
  6. de baan (spoorweg; spoorbaan; spoor; rails)
    the tracks; the track
    • tracks [the ~] zelfstandig naamwoord
    • track [the ~] zelfstandig naamwoord
    the railway; the railroad; the railroad track
    – a line of track providing a runway for wheels 1
    • railway [the ~] zelfstandig naamwoord
    • railroad [the ~] zelfstandig naamwoord
    • railroad track [the ~] zelfstandig naamwoord
      • he walked along the railroad track1
  7. de baan (rijbaan; gedeelte van de weg; rijweg; rijstrook)
    the carriageway

Vertaal Matrix voor baan:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
avenue afstand; baan; baanvak; etappe; pad; ronde; route; straat; straatweg; tournee; traject; weg allee; avenue; boulevard; dreef; laan
carriageway baan; gedeelte van de weg; rijbaan; rijstrook; rijweg rijbaan; rijvlak
course baan; parcours beloop; cursus; cursusprogramma; diner; eten; gerecht; handelwijze; koers; kursus; leergang; leerprogramma; les; lesprogramma; lesuur; maal; maaltijd; manier; methode; onderricht; onderrichting; onderwijs; onderwijsprogramma; procedure; richting; route; schotel; studie; trant; wijs; wijze
distance afstand; baan; baanvak; etappe; pad; ronde; route; tournee; traject; weg afstand; distantie; eindpunt; verte
function baan; dienstbetrekking; functie; job; positie ambt; betrekking; eigenschap; functie; functionaliteit; hoedanigheid; werkzaamheid
installment baan; dienstbetrekking; functie; job; positie
instalment baan; dienstbetrekking; functie; job; positie
job baan; dienstbetrekking; functie; job; positie; werk; werkkring; werkplek aanstelling; aanvraag; ambacht; ambt; arbeid; arbeidsplaats; baantje; benoeming; beroep; betrekking; bezigheid; contract; functie; inspanning; installatie; karweitje; klusje; taak; vak; werk; werkzaamheid
journey afstand; baan; baanvak; etappe; pad; ronde; route; tournee; traject; weg dagreis; excursie; expeditie; gang; mars; reis; rit; rondreis; rondrit; tocht; tochtje; toer; toertje; tour; tournee; trektocht; trip; uitje; uitstapje
path afstand; baan; baanvak; etappe; pad; ronde; route; straat; straatweg; tournee; traject; weg buitenweg; dreef; jaagpad; landweg; paadje; pad; straatje; trekpad
position baan; dienstbetrekking; functie; job; positie ambt; arrangement; betrekking; bewering; functie; gesteldheid; gezichtshoek; gezichtspunt; houding; indeling; invalshoek; klasse; ligging; maatschappelijke klasse; oogpunt; opstelling; orde; ordening; perspectief; positie; rang; rangschikking; schikking; slag; staat; stand; stand van het lichaam; standpunt; standpuntbepaling; stellingname; thema; toestand; zienswijs
post baan; dienstbetrekking; functie; job; positie ambt; bericht; betrekking; functie; gebrachte brieven; mast; paal; pijler; pilaar; post; standoord; wachtpost
railroad baan; rails; spoor; spoorbaan; spoorweg
railroad track baan; rails; spoor; spoorbaan; spoorweg
railway baan; rails; spoor; spoorbaan; spoorweg
reach afstand; baan; baanvak; etappe; pad; ronde; route; tournee; traject; weg bandbreedte; bereik; draagwijdte; range; reikwijdte; verspreidingsgebied
road afstand; baan; baanvak; etappe; pad; ronde; route; straat; straatweg; tournee; traject; weg weg
round afstand; baan; baanvak; etappe; pad; ronde; route; tournee; traject; weg beurt; manche; moot; omgang; ringetje; ronde; ronde doen; rondje; schijf; spelletje
small circle afstand; baan; baanvak; etappe; pad; ronde; route; tournee; traject; weg kliek; onderonsje
street baan; straat; straatweg; weg
stretch afstand; baan; baanvak; etappe; pad; ronde; route; tournee; traject; weg spreidbeweging; wegvak
track afstand; baan; baanvak; etappe; pad; parcours; rails; ronde; route; spoor; spoorbaan; spoorweg; tournee; traject; weg buitenweg; dreef; hielspoor; landweg; nummer; paadje; pad; spoorwegwissel; trekpad; wagenspoor; wissel
tracks baan; rails; spoor; spoorbaan; spoorweg rijwegen; wegen
trail afstand; baan; baanvak; etappe; pad; ronde; route; tournee; traject; weg sliert; slingervormig ding
way afstand; baan; baanvak; etappe; pad; ronde; route; straat; straatweg; tournee; traject; weg handelwijze; manier; methode; procedure; trant; wijs; wijze
- betrekking; positie
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
course voortvloeien uit
function functioneren; uit werken gaan; werkzaam zijn
position plaatsen; positioneren; zetten
post boeken; op de bus doen; plaatsen; posten; situeren; zich afspelen
reach bereiken; doordringen; graaien; grijpen; grissen; jatten; komen tot; penetreren in; pikken; reiken; snaaien; wegkapen
round omtrekken
stretch bespannen; oprekken; opspannen; rekken; spannen; strak maken; strekken; uitrekken; uitstrekken
track achternagaan; achternalopen; bijhouden; in hetzelfde spoor lopen; nalopen; sporen; volgen
trail slepen
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
course verloop
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
round afgerond; bol; bolstaand; bolvormig; circa; gecompleteerd; kogelrond; kogelvormig; om; omheen; omstreeks; omtrent; ongeveer; pakweg; plusminus; ringvormig; rond; rondom; ruwweg; sferisch

Verwante woorden van "baan":


Synoniemen voor "baan":


Verwante definities voor "baan":

  1. weg voor sporten2
    • de tennisbaan is gesloten2
  2. werk waarvoor je betaald wordt2
    • zij heeft een baan als verpleegster2
  3. strook van stof of papier2
    • we plakten een baan behang op de muur2

Wiktionary: baan

baan
noun
  1. het werk
  2. verkeersweg
  3. traject van een projectiel/hemellichaam
  4. sportterrein
  5. strook materiaal
  6. bovenblad van aambeeld
  7. schietterrein
baan
noun
  1. economic role for which a person is paid
  2. field, especially for racing
  3. place for playing the game of tennis and some other ball games
  4. trajectory of a ball etc.
  5. orbit
  6. path of one object around another
  7. a way for travel

Cross Translation:
FromToVia
baan lane Bahn — in einer bestimmten Länge und Breite vorgegebene Spur für Fahrzeuge
baan orbit Bahn — die Orbitalbahn
baan job StelleArbeitsplatz
baan business; job Arbeit — Tätigkeit, die erledigt wird, um Geld zu verdienen
baan corridor; passage; aisle; alley couloir — Passage long et étroit (sens général)
baan use; usage; utilization; application; employment; job; work; post; capacity; office; position; station; appointment; function emploiusage qu’on fait de quelque chose.
baan function; job; office; post; capacity; position fonction — Activité qui tend à un but précis
baan job; work job — (familier, fr) Petit emploi, souvent faiblement rémunéré et temporaire.
baan expanse; vastness; width; beam; breadth; wingspan largeurétendue d’une chose considérer d’un de ses côtés à l’autre, par opposition à longueur.
baan service; facility; attendance; function; job; office; post; capacity; position office — Fonction, emploi
baan place placelieu, endroit, espace qu’occuper ou que peut occuper une personne, une chose.
baan highway; road; roadway; high road; route; way; course; passage; path; pathway; track routeTraductions à trier suivant le sens.
baan service; facility; attendance; crockery set; set; section; branch; chapter; function; job; office; post; capacity; position serviceétat, fonctions, devoirs de quelqu’un qui servir une personne ou une collectivité.
baan trajectory; course; flight-path trajectoire — (mathématiques) ligne décrire par le centre de gravité d’un corps ou d’un système de corps en mouvement.

banen:

banen werkwoord (baan, baant, baande, baanden, gebaand)

  1. banen (vrijmaken; bevrijden; emanciperen; vrijvechten; verlossen)
    to disengage; to free; to clear
    • disengage werkwoord (disengages, disengaged, disengaging)
    • free werkwoord (frees, freed, freeing)
    • clear werkwoord (clears, cleared, clearing)

Conjugations for banen:

o.t.t.
  1. baan
  2. baant
  3. baant
  4. banen
  5. banen
  6. banen
o.v.t.
  1. baande
  2. baande
  3. baande
  4. baanden
  5. baanden
  6. baanden
v.t.t.
  1. heb gebaand
  2. hebt gebaand
  3. heeft gebaand
  4. hebben gebaand
  5. hebben gebaand
  6. hebben gebaand
v.v.t.
  1. had gebaand
  2. had gebaand
  3. had gebaand
  4. hadden gebaand
  5. hadden gebaand
  6. hadden gebaand
o.t.t.t.
  1. zal banen
  2. zult banen
  3. zal banen
  4. zullen banen
  5. zullen banen
  6. zullen banen
o.v.t.t.
  1. zou banen
  2. zou banen
  3. zou banen
  4. zouden banen
  5. zouden banen
  6. zouden banen
diversen
  1. baan!
  2. baant!
  3. gebaand
  4. banende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor banen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
free vrije
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
clear banen; bevrijden; emanciperen; verlossen; vrijmaken; vrijvechten afdekken; afruimen; dechargeren; inklaren; klaren; ledigen; leeghalen; leegmaken; legen; onschuldig verklaren; opruimen; reinigen; ruimen; schoonmaken; schoonpoetsen; uithalen; uitmesten; uitruimen; uitschakelen; uitverkopen; verrekenen; vrijpleiten; vrijspraak bepleiten; vrijspreken; wissen; zuiveren
disengage banen; bevrijden; emanciperen; verlossen; vrijmaken; vrijvechten
free banen; bevrijden; emanciperen; verlossen; vrijmaken; vrijvechten van last bevrijden; verlossen
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
free vrij
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
clear aanschouwelijk; af; afgedaan; afgelopen; begrijpelijk; bevattelijk; blank; bleek; blij; blijgeestig; blijmoedig; dartel; direct; doorschijnend; doorzichtig; duidelijk; duidelijk klinkend; fideel; flagrant; fleurig; geestig; gereed; geëindigd; helder; helderklinkend; herkenbaar; inzichtelijk; jolig; klaar; klaar als een klontje; klare; kleurig; kleurloos; kwiek; levendig; loos; lustig; monter; onbewolkt; ongekleurd; onmiskenbaar; opgeruimd; opgetogen; opgewekt; over; overduidelijk; recht door zee; regelrecht; transparant; uit; uitgelaten; verhelderend; verstaanbaar; voltooid; voorbij; vrij; vrolijk; wakker; welgemoed; zo klaar als een klontje; zonder taak; zonneklaar; zonnig
free beschikbaar; disponibel; gratis; in een handomdraai; in vrijheid; kosteloos; moeiteloos; pro deo; vacant; vanzelf; voor niets; vrij; zonder kosten; zonder moeite

Verwante woorden van "banen":


Wiktionary: banen

banen
verb
  1. zich een weg ~: een pad maken waar er geen was, resoluut doordringen in iets
    • banen → work one's way through

Verwante vertalingen van baan