Overzicht
Nederlands naar Engels:   Meer gegevens...
  1. beslissend:
  2. beslissen:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor beslissend (Nederlands) in het Engels

beslissend:

beslissend bijvoeglijk naamwoord

  1. beslissend (doorslaggevend)
    decisive; paramount; crucial; critical; final; vital
  2. beslissend (afdoend; overtuigend)
    conclusive; convincing; effective

Vertaal Matrix voor beslissend:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
final einde; eindstrijd; finale
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
conclusive afdoend; beslissend; overtuigend onweerlegbaar; vast en zeker
convincing afdoend; beslissend; overtuigend aannemelijk; afdoend; degelijk; gefundeerd; gegrond; klemmend; logisch; op goede gronden steunend; overtuigend; solide; steekhoudend
critical beslissend; doorslaggevend benard; benauwd; delicaat; erg; ernstig; hachelijk; kritiek; kritisch; kwalijk; lastig; moeilijk; netelig; penibel; precair; problematisch; van bedenkelijke aard; zorgelijk; zorgwekkend
crucial beslissend; doorslaggevend centraal; cruciaal; elementair; essentieel; heel belangrijk; in het centrum; noodzakelijk; onmisbaar; onontbeerlijk; van levensbelang; vereist; vitaal; wezenlijk
decisive beslissend; doorslaggevend beslist; besluitvaardig; daadkrachtig; dynamisch; energiek; ferm; gedecideerd; kordaat; resoluut; standvastig; vastberaden
effective afdoend; beslissend; overtuigend adequaat; de moeite waard; doelmatig; doeltreffend; effectief; efficiënt; gepast; geschikt; juist; krachtig; lonend; met een krachtige uitwerking; passend
final beslissend; doorslaggevend absoluut; achterste; definitief; definitieve; finaal; laatste; onverandelijk; onvoorwaardelijk; permanent; pertinent; ten enenmale; terminaal; uiteindelijk; vast en zeker; vastgesteld; vaststaand; volstrekt; voorgoed; zeker
paramount beslissend; doorslaggevend
vital beslissend; doorslaggevend broodnodig; cruciaal; door de behoefte vereist; elementair; essentieel; hoognodig; levenskrachtig; nodig; noodzakelijk; onmisbaar; onontbeerlijk; van levensbelang; vereist; vitaal; wezenlijk

Verwante woorden van "beslissend":

  • beslissender, beslissendere

Wiktionary: beslissend

beslissend
adjective
  1. having the power or quality of deciding a question or controversy

beslissend vorm van beslissen:

beslissen werkwoord (beslis, beslist, besliste, beslisten, beslist)

  1. beslissen (besluiten)
    to decide; to terminate; to come to an end; to bring to a close; to finish; to wind up; to end; to stop
    • decide werkwoord (decides, decided, deciding)
    • terminate werkwoord (terminates, terminated, terminating)
    • come to an end werkwoord (comes to an end, came to an end, coming to an end)
    • bring to a close werkwoord (brings to a close, brought to a close, bringing to a close)
    • finish werkwoord (finishes, finished, finishing)
    • wind up werkwoord (winds up, wound up, winding up)
    • end werkwoord (ends, ended, ending)
    • stop werkwoord (stops, stopped, stopping)

Conjugations for beslissen:

o.t.t.
  1. beslis
  2. beslist
  3. beslist
  4. beslissen
  5. beslissen
  6. beslissen
o.v.t.
  1. besliste
  2. besliste
  3. besliste
  4. beslisten
  5. beslisten
  6. beslisten
v.t.t.
  1. heb beslist
  2. hebt beslist
  3. heeft beslist
  4. hebben beslist
  5. hebben beslist
  6. hebben beslist
v.v.t.
  1. had beslist
  2. had beslist
  3. had beslist
  4. hadden beslist
  5. hadden beslist
  6. hadden beslist
o.t.t.t.
  1. zal beslissen
  2. zult beslissen
  3. zal beslissen
  4. zullen beslissen
  5. zullen beslissen
  6. zullen beslissen
o.v.t.t.
  1. zou beslissen
  2. zou beslissen
  3. zou beslissen
  4. zouden beslissen
  5. zouden beslissen
  6. zouden beslissen
diversen
  1. beslis!
  2. beslist!
  3. beslist
  4. beslissend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor beslissen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
end afstand; beëindiging; distantie; einde; eindpunt; end; finale; slot; sluiting
finish afkrijgen; afwerking; einde; eindpunt; eindstreep; end; fineer; finish; finishlijn; meet; uitpraten; uitpraten tot het eind; uitspreken
stop halt; halte; halteplaats; oponthoud; stopplaats; vertraging
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bring to a close beslissen; besluiten aflopen; afsluiten; beëindigen; een einde maken aan; eindigen; ophouden; stoppen; ten einde lopen
come to an end beslissen; besluiten aflopen; eindigen; ten einde lopen
decide beslissen; besluiten
end beslissen; besluiten aankomen; afgrenzen; afkrijgen; aflopen; afmaken; afronden; afsluiten; afwerken; begrenzen; belanden; beëindigen; completeren; een einde maken aan; eindigen; finishen; geraken; gesprek beëindigen; halthouden; klaarkrijgen; klaarmaken; naar einde toewerken; ophouden; stoppen; ten einde lopen; teneindelopen; terechtkomen; van grenzen voorzien; verzeilen; volbrengen; volmaken; voltooien
finish beslissen; besluiten aankomen; afdoen; afkrijgen; aflopen; afmaken; afronden; afsluiten; afwerken; beëindigen; completeren; een einde maken aan; eindigen; fiksen; finishen; garneren; in orde maken; klaarkrijgen; klaarmaken; klaarspelen; klaren; ledigen; leegdrinken; leegeten; leeghalen; leegmaken; naar einde toewerken; opdrinken; opeten; opgebruiken; ophouden; opkrijgen; opmaken; opruimen; opsmukken; perfectioneren; regelen; reinigen; schoonmaken; schotels garneren; stoppen; ten einde lopen; uitdrinken; uithalen; uitkrijgen; uitmesten; uitpraten; uitruimen; uitspelen; uitspreken; versieren; vervolledigen; vervolmaken; volbrengen; volledig maken; volmaken; voltooien; voor elkaar krijgen
stop beslissen; besluiten afhouden; afremmen; afzetten; beletten; blijven staan; blijven steken; dichten; dwarsbomen; dwarsliggen; ermee uitscheiden; ervanaf houden; gaten stoppen; halt houden; halthouden; haperen; inhouden; opgeven; ophouden; remmen; staken; stelpen; stilhouden; stillen; stilstaan; stilzetten; stokken; stoppen; stopzetten; tegenhouden; tegenwerken; temporiseren; tot staan brengen; tot stilstand brengen; uitscheiden; vastlopen; vertragen; weerhouden
terminate beslissen; besluiten afspraak afzeggen; beëindigen
wind up beslissen; besluiten afronden; completeren; haspelen; laatste gedeelte afmaken; omhoogkronkelen; op een haspel winden; opklossen; opwikkelen; opwinden
- bepalen; besluiten; uitmaken; vaststellen

Synoniemen voor "beslissen":


Verwante definities voor "beslissen":

  1. zeggen hoe het is of wat er gebeurt1
    • de directie beslist wie de baan krijgt1

Wiktionary: beslissen

beslissen
verb
  1. vaststellen wat er gaat gebeuren
beslissen
verb
  1. to resolve or settle
  2. make a firm decision

Cross Translation:
FromToVia
beslissen decide; choose; determine; resolve; settle; adjudicate déciderrésoudre après examen une chose douteux et contester.