Home ->Woordenboeken ->Nederlands/Engels ->Zoek: best

Nederlandse en Engelse zoekresultaten voor: best

Overzicht
Nederlands naar Engels:   Meer gegevens...
  1. best:
  2. Wiktionary:
Engels naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. best:
  2. good:
  3. well:
  4. Wiktionary:

Nederlands

Uitgebreide vertaling voor best (Nederlands) in het Engels

best:

best bijvoeglijk naamwoord

  1. best
    very well

Vertaal Matrix voor best:

Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
- uitstekend
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
very well best

Synoniemen voor "best":


Verwante definities voor "best":

  1. eigenlijk wel1
    • ik voel me best gelukkig hier1
  2. heus wel1
    • toe maar, het lukt je best1
  3. zeer goed1
    • dit zijn beste peren1

Wiktionary: best

best
superlative
  1. superlative of the adjective good
adverb
  1. to a moderate extent
Cross Translation:
FromToVia
• best → grandmother ↔ aïeule — Féminin singulier d’aïeul ; grand-mère.

Verwante vertalingen van best



Engels

Uitgebreide vertaling voor best (Engels) in het Nederlands

best:

best bijvoeglijk naamwoord

  1. best (most beautiful; prettiest; loveliest; nicest)
    mooiste; mooist

Vertaal Matrix voor best:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
- topper
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
- outdo; outflank; scoop; trump
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
- better
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
- better
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- choicest; finest; most outstanding
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
mooist best; loveliest; most beautiful; nicest; prettiest
mooiste best; loveliest; most beautiful; nicest; prettiest

Verwante woorden van "best":


Synoniemen voor "best":


Antoniemen van "best":


Verwante definities voor "best":

  1. (comparative and superlative of `well') wiser or more advantageous and hence advisable2
    • the White House thought it best not to respond2
  2. (superlative of `good') having the most positive qualities2
    • the best film of the year2
    • the best solution2
    • the best time for planting2
    • wore his best suit2
  3. it would be sensible2
    • you'd best stay at home2
  4. in a most excellent way or manner2
    • he played best after a couple of martinis2
  5. from a position of superiority or authority2
  6. the supreme effort one can make2
    • they did their best2
  7. the person who is most outstanding or excellent; someone who tops all others2
    • he could beat the best of them2
  8. get the better of2
    • the goal was to best the competition2

Wiktionary: best

best
verb
  1. to beat
superlative
  1. superlative of the adjective good
Cross Translation:
FromToVia
• best → bij voorkeur; eer; liefst; liever; veeleer ↔ le mieux — Ce qu’il y a de mieux

Best:


Vertaal Matrix voor Best:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
- C. H. Best; Charles Herbert Best

Verwante definities voor "Best":

  1. Canadian physiologist (born in the United States) who assisted F. G. Banting in research leading to the discovery of insulin (1899-1978)2

best vorm van good:

good [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the good (item; article; object; )
    het goed; het artikel; het voorwerp; het item; het ding; het object; de zaak
    • goed [het ~] zelfstandig naamwoord
    • artikel [het ~] zelfstandig naamwoord
    • voorwerp [het ~] zelfstandig naamwoord
    • item [het ~] zelfstandig naamwoord
    • ding [het ~] zelfstandig naamwoord
    • object [het ~] zelfstandig naamwoord
    • zaak [de ~] zelfstandig naamwoord
  2. the good
    – A tangible item for sale or use, often produced for later consumption. 3
    het product
    • product [het ~] zelfstandig naamwoord

good bijvoeglijk naamwoord

  1. good (pleasant; nice; lovely; easy going)
    leuk; aangenaam; prettig; plezierig; behaaglijk; fijn; plezant
  2. good (capable; qualified; competent; )
    geschikt; bekwaam; competent; capabel
  3. good (well-behaved; honest)
    zoet; lief; braaf; voorbeeldig; deugdzaam
  4. good (agree; correct; fine; right)
    akkoord; mee eens; in orde
  5. good (competent; capable; efficient; able)
    vakbekwaam; vakkundig; competent; deskundig; oordeelkundig; ter zake kundig

Vertaal Matrix voor good:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
akkoord acceptance; access; admission; admittance; agreement; alliance; allowance; approval; association; bond; chord; clearance; come to terms; concurrence; consent; granting; league; make a compromise; pact; permission; settlement; union
artikel article; gadget; good; item; matter; object; thing article; clause; column; item; newspaper column; piece; proviso; publication; section of the law; stipulation
ding article; gadget; good; item; matter; object; thing
goed article; gadget; good; item; matter; object; thing cloth; clothes; clothing material; things; washing
item article; gadget; good; item; matter; object; thing Outlook item; item
object article; gadget; good; item; matter; object; thing object
product good benefit; creation; gain; manufacture; output; product; profit; return; yield
voorwerp article; gadget; good; item; matter; object; thing
zaak article; gadget; good; item; matter; object; thing affair; bargain; business; business enterprise; case; commercial enterprise; company; concern; deal; employment; enterprise; firm; industry; issue; matter; occupation; point of discussion; question; shop; transaction
- commodity; goodness; trade good
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aangenaam easy going; good; lovely; nice; pleasant agreeable; benevolent; comfortable; cosy; cozy; enjoyable; good-natured; how do you do; kind; mild; nice; pleasant; pleased to meet you; pleasing; pleasurable; snug
behaaglijk easy going; good; lovely; nice; pleasant agreeable; comfortable; cosy; cozy; pleasant; pleasurable; snug
bekwaam able; capable; competent; considerate; efficient; fit; good; proficient; qualified; skilled able; adroit; capable; dexterous; expert; handy; neat; nimble; proficient; skilful; skilled; skillful; trained
braaf good; honest; well-behaved honest; honorable; honourable; just; right-minded; righteous; sincere; true-hearted; upright
capabel able; capable; competent; considerate; efficient; fit; good; proficient; qualified; skilled
competent able; capable; competent; considerate; efficient; fit; good; proficient; qualified; skilled
deskundig able; capable; competent; efficient; good
deugdzaam good; honest; well-behaved clean; decent; fair; honest; reputable; respectable; virtuous; worthy
fijn easy going; good; lovely; nice; pleasant agreeable; delicate; enjoyable; fine; fragile; frail; nice; petite; pleasant; slender; slim; small-boned; subtle; tender; thin
geschikt able; capable; competent; considerate; efficient; fit; good; proficient; qualified; skilled agreeable; applicable; apposite; appropriate; apt; capable for work; effective; efficient; fair; fine; fit; fitting; genial; good-natured; great; moderate; pleasant; proper; reasonable; relevant; right; suitable; valid
goed accurate; correct; precise; right
leuk easy going; good; lovely; nice; pleasant appealing; comic; comical; congenial; cute; droll; endearing; engaging; farcical; funny; hilarious; humorous; humourous; likable; nice; pleasant; sympathetic; winsome
lief good; honest; well-behaved adorable; affectionate; amiable; angelical; appealing; beloved; cherished; cherubic; congenial; cute; dear; devote; enchanting; endearing; engaging; likable; lovable; loved; lovely; nice; popular; precious; sweet; sympathetic; winsome
oordeelkundig able; capable; competent; efficient; good
plezant easy going; good; lovely; nice; pleasant
plezierig easy going; good; lovely; nice; pleasant agreeable; benevolent; comfortable; cosy; cozy; good-natured; kind; mild; pleasant; pleasing
prettig easy going; good; lovely; nice; pleasant agreeable; alluring; appealing; attractive; charming; congenial; endearing; engaging; enjoyable; entrancing; likable; lovely; nice; pleasant; sweet; winsome
vakbekwaam able; capable; competent; efficient; good
vakkundig able; capable; competent; efficient; good
voorbeeldig good; honest; well-behaved exemplary; model
zoet good; honest; well-behaved sweet; sweeted
- adept; beneficial; dear; dependable; effective; estimable; expert; full; honest; honorable; honourable; in effect; in force; just; near; practiced; practised; proficient; respectable; right; ripe; safe; salutary; secure; serious; skilful; skillful; sound; undecomposed; unspoiled; unspoilt; upright; well
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
- soundly; thoroughly; well
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
akkoord O.K.; allright; alright; done; it's a deal; you're on
- benefit; clever; welfare
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
akkoord agree; correct; fine; good; right
in orde agree; correct; fine; good; right
mee eens agree; correct; fine; good; right
ter zake kundig able; capable; competent; efficient; good

Verwante woorden van "good":


Synoniemen voor "good":


Antoniemen van "good":


Verwante definities voor "good":

  1. promoting or enhancing well-being2
    • the experience was good for her2
  2. having the normally expected amount2
    • gives good measure2
    • a good mile from here2
  3. with or in a close or intimate relationship2
    • a good friend2
  4. thorough2
    • had a good workout2
    • gave the house a good cleaning2
  5. generally admired2
    • good taste2
  6. exerting force or influence2
    • a warranty good for two years2
  7. resulting favorably2
    • it's a good thing that I wasn't there2
    • it is good that you stayed2
  8. not left to spoil2
    • the meat is still good2
  9. not forged2
    • a good dollar bill2
  10. having desirable or positive qualities especially those suitable for a thing specified2
    • good news from the hospital2
    • a good report card2
    • when she was good she was very very good2
    • a good knife is one good for cutting2
    • this stump will make a good picnic table2
    • a good check2
    • a good joke2
    • a good exterior paint2
    • a good secretary2
    • a good dress for the office2
  11. morally admirable2
  12. tending to promote physical well-being; beneficial to health2
    • a good night's sleep2
  13. in excellent physical condition2
    • good teeth2
    • I still have one good leg2
  14. appealing to the mind2
    • good music2
  15. agreeable or pleasing2
    • we all had a good time2
    • good manners2
  16. most suitable or right for a particular purpose2
    • a good time to plant tomatoes2
  17. capable of pleasing2
    • good looks2
  18. deserving of esteem and respect2
    • ruined the family's good name2
  19. of moral excellence2
    • a genuinely good person2
  20. having or showing knowledge and skill and aptitude2
    • a good mechanic2
  21. financially sound2
    • a good investment2
  22. (often used as a combining form) in a good or proper or satisfactory manner or to a high standard (`good' is a nonstandard dialectal variant for `well')2
    • the baby can walk pretty good2
  23. completely and absolutely (`good' is sometimes used informally for `thoroughly')2
    • we beat him good2
  24. articles of commerce2
  25. moral excellence or admirableness2
    • there is much good to be found in people2
  26. that which is pleasing or valuable or useful2
    • weigh the good against the bad2
    • among the highest goods of all are happiness and self-realization2
  27. benefit2
    • for your own good2
    • what's the good of worrying?2
  28. A tangible item for sale or use, often produced for later consumption.3

Wiktionary: good

good
noun
  1. the forces of good
adjective
  1. beneficial; worthwhile
  2. favourable
  3. effective
  4. of people, competent or talented
  5. pleasant; enjoyable
  6. healthful
  7. of food, having a particularly pleasant taste
  8. of food, edible; not stale or rotten
  9. useful for a particular purpose (it’s a good watch)
  10. acting in the interest of good; ethical good intentions
good
adjective
  1. kwaliteit bezittend
noun
  1. iets concreets of abstracts dat men in bezit kan hebben
Cross Translation:
FromToVia
• good → aardig; beminnelijk; lief; vriendelijk; voorkomend ↔ aimable — Qui mériter d’aimer.
• good → goed ↔ bien — Opposé du mal
• good → goed ↔ bien — Possession en argent, en immeuble, ou autrement
• good → goed; okee ↔ bon — À trier
• good → dapper; eerlijk; vriendelijk; braaf ↔ brave — courageux ; vaillant
• good → verstandig; vroed; wijs ↔ sage — Qui est prudent, circonspect, judicieux; qui a un sentiment juste des choses. (Sens général).
• good → boud; dapper; kloek; koen; moedig; eerlijk; vriendelijk; braaf ↔ vaillant — Qui a de la vaillance, qui est courageux.

best vorm van well:

well [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the well
    de bron; de wel; de waterput; de put
    • bron [de ~] zelfstandig naamwoord
    • wel [de ~] zelfstandig naamwoord
    • waterput [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • put [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

well bijvoeglijk naamwoord

  1. well (indeed)
    wel; jawel
    • wel bijwoord
    • jawel bijvoeglijk naamwoord
  2. well (indeed)
    tja
    • tja bijvoeglijk naamwoord
  3. well
    wel; welnu
    • wel bijwoord
    • welnu bijvoeglijk naamwoord
  4. well (fit; healthy; in good health; thriving)
    gezond; fit; blakend; getraind
  5. well (rosy cheeked; fighting fit; in good health; healthy; rosy cheeked & bushy tailed)
    blakend van gezondheid; gezond; fit; zonder ziekte
  6. well (flourishing; prosperous; wealthy; )
    welvarend; florerend; welgesteld
  7. well (flourishing; prosperous; healthy; thriving; in good health)
    gezond; zonder ziekte; blakend

Vertaal Matrix voor well:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bron well data source; resource; river source; source; source of information; source of inspiration; spring; water spring
put well
waterput well
wel well
- fountainhead; wellspring
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
- swell
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
fit fighting fit; fit; healthy; in good health; rosy cheeked; rosy cheeked & bushy tailed; thriving; well
getraind fit; healthy; in good health; thriving; well
gezond fighting fit; fit; flourishing; healthy; in good health; prosperous; rosy cheeked; rosy cheeked & bushy tailed; thriving; well beneficial to one's health; healthy
welgesteld flourishing; healthy; in good health; prosperous; rich; thriving; wealthy; well; well-of prosperous; well-off; well-to-do
welvarend flourishing; healthy; in good health; prosperous; rich; thriving; wealthy; well; well-of
- good
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
wel indeed; well
- advantageously; comfortably; considerably; easily; good; intimately; substantially
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
fit fit
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- gush; light-court; spring
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
blakend fit; flourishing; healthy; in good health; prosperous; thriving; well
blakend van gezondheid fighting fit; healthy; in good health; rosy cheeked; rosy cheeked & bushy tailed; well
florerend flourishing; healthy; in good health; prosperous; rich; thriving; wealthy; well; well-of
jawel indeed; well actual; actually; certainly; definitely; in truth; it's true; real; really; to be sure; truly; verily; yes indeed
tja indeed; well
welnu well
zonder ziekte fighting fit; flourishing; healthy; in good health; prosperous; rosy cheeked; rosy cheeked & bushy tailed; thriving; well

Verwante woorden van "well":


Synoniemen voor "well":


Antoniemen van "well":


Verwante definities voor "well":

  1. wise or advantageous and hence advisable2
    • it would be well to start early2
  2. resulting favorably2
    • it is well that no one saw you2
    • all's well that ends well2
  3. in good health especially after having suffered illness or injury2
    • appears to be entirely well2
    • the wound is nearly well2
    • a well man2
    • I think I'm well; at least I feel well2
  4. (often used as a combining form) in a good or proper or satisfactory manner or to a high standard (`good' is a nonstandard dialectal variant for `well')2
    • the children behaved well2
    • a task well done2
    • the party went well2
    • he slept well2
    • a well-argued thesis2
    • a well-seasoned dish2
    • a well-planned party2
  5. without unusual distress or resentment; with good humor2
    • took the joke well2
    • took the tragic news well2
  6. indicating high probability; in all likelihood2
    • I might well do it2
    • you may well need your umbrella2
    • he could equally well be trying to deceive us2
  7. thoroughly or completely; fully; often used as a combining form2
    • The problem is well understood2
    • she was well informed2
    • shake well before using2
    • in order to avoid food poisoning be sure the meat is well cooked2
    • well-done beef2
    • well-satisfied customers2
    • well-educated2
  8. favorably; with approval2
    • their neighbors spoke well of them2
    • he thought well of the book2
  9. to a suitable or appropriate extent or degree2
    • the project was well underway2
    • the fetus has well developed organs2
    • his father was well pleased with his grades2
  10. in financial comfort2
    • They live well2
  11. in a manner affording benefit or advantage2
    • she married well2
  12. to a great extent or degree2
    • I'm afraid the film was well over budget2
  13. with skill or in a pleasing manner2
    • she dances well2
    • he writes well2
  14. with prudence or propriety2
    • You would do well to say nothing more2
    • could not well refuse2
  15. with great or especially intimate knowledge2
    • we knew them well2
  16. (used for emphasis or as an intensifier) entirely or fully2
    • a book well worth reading2
    • was well aware of the difficulties ahead2
    • suspected only too well what might be going on2
  17. a deep hole or shaft dug or drilled to obtain water or oil or gas or brine2
  18. an enclosed compartment in a ship or plane for holding something as e.g. fish or a plane's landing gear or for protecting something as e.g. a ship's pumps2
  19. an open shaft through the floors of a building (as for a stairway)2
  20. a cavity or vessel used to contain liquid2
  21. an abundant source2
    • she was a well of information2
  22. come up, as of a liquid2
    • Tears well in her eyes2
    • the currents well up2

Wiktionary: well

well
adverb
  1. -
adjective
  1. in good health
noun
  1. hole sunk into the ground
  2. spring
verb
  1. to issue forth
well
adjective
  1. in goede lichamelijke conditie
  2. in staat tot werken en normaal functioneren
adverb
  1. op goede wijze
  2. drukt verbazing of verontwaardiging uit
noun
  1. put waaruit men water haalt
Cross Translation:
FromToVia
• well → put ↔ Brunnen — Tiefbauwerk zur Gewinnung von Grundwasser oder Uferfiltrat, manchmal, vor allem früher, auch Bauwerke zur Gewinnung von Quellwasser
• well → waterput ↔ Brunnen — Entnahmestelle, oft mit Auffangbecken, zur Bereitstellung in der Nähe oder in der Ferne gewonnenen Wassers
• well → schacht ↔ Schacht — Bergbau: vertikaler Grubenbau zu einem Stollen
• well → schacht ↔ Schacht — Bauwerk: hohler, meist senkrechter Raum
• well → dan ↔ alors — En ce temps-là
• well → goed ↔ bien — Marque un certain degré de perfection et d’utilité.
• well → bron; wel; welput ↔ fontaine — Translations
• well → put ↔ puits — Trou pour tirer de l'eau
• well → fit; gezond; valide ↔ sain — Qui est de bonne constitution, qui n’a pas de tares en son organisme. Qui n’est pas altéré, qui est en bon état.
• well → ontspringen; opborrelen; opwellen; voortkomen; wellen ↔ émaner — Se dégager par particules impondérables d’un corps dont la substance n’en est ni diminuer, ni altérer sensiblement.

Verwante vertalingen van best







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.1074 seconde
Page rendered in 1.0 seconds