Overzicht
Nederlands naar Engels:   Meer gegevens...
  1. buis:
  2. bui:
  3. Wiktionary:
  4. Gebruikers suggesties voor buis:
    • duct


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor buis (Nederlands) in het Engels

buis:

buis [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de buis (televisietoestel; televisie; televisieapparaat)
    the television; the tube; the TV set; the television set
  2. de buis (beeldbuis)
    the t.v. tube; the television screen; the box

buis [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de buis
    the tube
    • tube [the ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor buis:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
TV set buis; televisie; televisieapparaat; televisietoestel
box beeldbuis; buis blik; blikje; box; bus; doos; kabinetje; kast; kastje; kist; kistje; krat; kratje; opbergblik; opbergdoos; opbergruimte; trommel
t.v. tube beeldbuis; buis
television buis; televisie; televisieapparaat; televisietoestel televisie; tv
television screen beeldbuis; buis beeldscherm; monitor
television set buis; televisie; televisieapparaat; televisietoestel
tube buis; televisie; televisieapparaat; televisietoestel etui; foedraal; koker; kokervormig doosje; metro; ondergrondse; tube
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
box boksen; omkaderen

Verwante woorden van "buis":


Wiktionary: buis

buis
noun
  1. een hol, cilindrisch voorwerp
buis
noun
  1. short tube
  2. a pipe, tube or canal which carries air or liquid from one place to another
  3. pipe or channel for conveying water
  4. slang: with "the": television
  5. hollow tube
  6. a pipe

Cross Translation:
FromToVia
buis tube RohrTechnik: ein zylinderförmiger, hohler Gegenstand zur Durchleitung von Flüssigkeiten, Gasen und Feststoffen
buis tube; hit; barrel; pipe; stem tube — Tuyau.
buis hose; line; pipe; pipeline tuyau — Tube
buis suit jacket; blazer veston — habil|fr vêtement masculin, d’intérieur ou de ville, court et sans basques.

bui:

bui [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de bui (humeur; stemming; gemoedsstemming; gemoedstoestand; gemoedsgesteldheid)
    the mood; the humour; the state of mind; the temper; the humor
    • mood [the ~] zelfstandig naamwoord
    • humour [the ~] zelfstandig naamwoord, Brits
    • state of mind [the ~] zelfstandig naamwoord
    • temper [the ~] zelfstandig naamwoord
    • humor [the ~] zelfstandig naamwoord, Amerikaans
  2. de bui (regenbui)
    the downpour; the shower
    • downpour [the ~] zelfstandig naamwoord
    • shower [the ~] zelfstandig naamwoord
  3. de bui (nuk; luim; kuur; gril)
    the quirk; the caprice; the whim; the mood; the spur of the moment; the fancy
    • quirk [the ~] zelfstandig naamwoord
    • caprice [the ~] zelfstandig naamwoord
    • whim [the ~] zelfstandig naamwoord
    • mood [the ~] zelfstandig naamwoord
    • spur of the moment [the ~] zelfstandig naamwoord
    • fancy [the ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor bui:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
caprice bui; gril; kuur; luim; nuk aanval; bevlieging; impuls; luim; opwelling; prikkel; vlaag
downpour bui; regenbui gietbui; gieten; plensbui; plenzen; slagregen; stortbui; storten; stortregen; stortregenen; zware regenbui
fancy bui; gril; kuur; luim; nuk keuze; smaak; voorkeur; voorliefde
humor bui; gemoedsgesteldheid; gemoedsstemming; gemoedstoestand; humeur; stemming geestigheid; gemoedstoestand; humor; stemming
humour bui; gemoedsgesteldheid; gemoedsstemming; gemoedstoestand; humeur; stemming geestigheid; gemoedstoestand; humor; stemming
mood bui; gemoedsgesteldheid; gemoedsstemming; gemoedstoestand; gril; humeur; kuur; luim; nuk; stemming geestesgesteldheid; geestestoestand; gemoedstoestand; psychische toestand; stemming
quirk bui; gril; kuur; luim; nuk aanwensel; rarigheid; tic; zenuwtrek; zenuwtrekking
shower bui; regenbui douche; stortbad
spur of the moment bui; gril; kuur; luim; nuk aanval; bevlieging; opwelling; vlaag
state of mind bui; gemoedsgesteldheid; gemoedsstemming; gemoedstoestand; humeur; stemming geestesgesteldheid; geesteshouding; geestestoestand; houding; instelling; mentaliteit; psychische toestand
temper bui; gemoedsgesteldheid; gemoedsstemming; gemoedstoestand; humeur; stemming driftbui; gemoedstoestand; stemming; temperament; vurigheid; woedeaanval
whim bui; gril; kuur; luim; nuk aanval; bevlieging; impuls; luim; opwelling; prikkel; vlaag
- stemming
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
fancy aanstaan; believen; goeddunken; houden van; lekker vinden; lusten; visualiseren
shower douchen

Verwante woorden van "bui":


Synoniemen voor "bui":


Verwante definities voor "bui":

  1. regen, sneeuw of hagel die valt1
    • we moesten schuilen voor de bui1
  2. bepaald tijdelijk gevoel1
    • hij was in een vrolijke bui1

Wiktionary: bui

bui
noun
  1. bad mood
  2. brief fall of rain
  3. disturbed state of the atmosphere

Cross Translation:
FromToVia
bui rain shower SchauerRegenschauer: kurzer, heftiger Niederschlag analog: Schneeschauer
bui shower gibouléepluie soudaine, de courte durée, et quelquefois mêlée de grêle ou de neige.

Verwante vertalingen van buis