Overzicht
Nederlands naar Engels:   Meer gegevens...
  1. daveren:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor daveren (Nederlands) in het Engels

daveren:

daveren werkwoord (daver, davert, daverde, daverden, gedaverd)

  1. daveren (bulderen; schreeuwen; brullen; blaffen)
    to shout; to scream; to yell; to bark; to roar; to bellow; to shriek; to bawl; to rant; to rage; to boom; to cry out; to cry
    • shout werkwoord (shouts, shouted, shouting)
    • scream werkwoord (screams, screamed, screaming)
    • yell werkwoord (yells, yelled, yelling)
    • bark werkwoord (barks, barked, barking)
    • roar werkwoord (roars, roared, roaring)
    • bellow werkwoord (bellows, bellowed, bellowing)
    • shriek werkwoord (shrieks, shrieked, shrieking)
    • bawl werkwoord (bawls, bawled, bawling)
    • rant werkwoord (rants, ranted, ranting)
    • rage werkwoord (rages, raging)
    • boom werkwoord (booms, boomed, booming)
    • cry out werkwoord (cry out, cried out, crying out)
    • cry werkwoord (cries, cried, crying)
  2. daveren (denderen; dreunen)
    to rumble; to rattle; to thunder
    • rumble werkwoord (rumbles, rumbled, rumbling)
    • rattle werkwoord (rattles, rattled, rattling)
    • thunder werkwoord (thunders, thundered, thundering)

Conjugations for daveren:

o.t.t.
  1. daver
  2. davert
  3. davert
  4. daveren
  5. daveren
  6. daveren
o.v.t.
  1. daverde
  2. daverde
  3. daverde
  4. daverden
  5. daverden
  6. daverden
v.t.t.
  1. heb gedaverd
  2. hebt gedaverd
  3. heeft gedaverd
  4. hebben gedaverd
  5. hebben gedaverd
  6. hebben gedaverd
v.v.t.
  1. had gedaverd
  2. had gedaverd
  3. had gedaverd
  4. hadden gedaverd
  5. hadden gedaverd
  6. hadden gedaverd
o.t.t.t.
  1. zal daveren
  2. zult daveren
  3. zal daveren
  4. zullen daveren
  5. zullen daveren
  6. zullen daveren
o.v.t.t.
  1. zou daveren
  2. zou daveren
  3. zou daveren
  4. zouden daveren
  5. zouden daveren
  6. zouden daveren
diversen
  1. daver!
  2. davert!
  3. gedaverd
  4. daverend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

daveren [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. daveren (dreunen; denderen)
    the booming
    • booming [the ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor daveren:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bark bast; boomschors; schors
boom bam; bloei; dreun; explosie; hausse; hoogconjunctuur; klap; knal; kwak; ontlading; ontploffing; plof; plotselinge uitbarsting; rijzing; smak; toename; vooruitgang; vordering
booming daveren; denderen; dreunen
cry gil; kreet; roep; schreeuw; uitroep
rage dolheid; furie; giftigheid; kwaadheid; manie; pathologische opgewondenheid; rage; razernij; toorn; verbolgenheid; woede
rattle babbelaar; babbelaarster; gereutel; gerochel; kinderspeeltje; klep; klepper; kletskop; kletskous; kletsmajoor; kletstante; kwebbel; leuteraar; leuteraarster; leuterkous; rammelaar; ratel; zwammer; zwetser
roar gedruis; gegil; gekrijs; geschreeuw; rumoer; tumult
scream blunder; domheid; flater; gil; giller; kreet; misgreep; roep; schreeuw; uitroep
shout joelen
shriek gil; kreet; roep; schreeuw; uitroep
thunder donder; donderslagen; gedonder
yell gil; kreet; leus; roep; schreeuw; strijdkreet; uitroep; yell
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bark blaffen; brullen; bulderen; daveren; schreeuwen blaffen; keffen
bawl blaffen; brullen; bulderen; daveren; schreeuwen foeteren; fulmineren; razen; te keer gaan; tekeergaan; tieren; uitvaren tegen; vuilbekken
bellow blaffen; brullen; bulderen; daveren; schreeuwen blaffen; blèren; brullen; bulderen; het uitgillen; schreeuwen; uitroepen; uitschreeuwen
boom blaffen; brullen; bulderen; daveren; schreeuwen bloeien; knallen; tot hoogconjunctuur komen
cry blaffen; brullen; bulderen; daveren; schreeuwen brullen; gillen; grienen; huilen; janken; krijsen; schreeuwen; schreien; snikken; snotteren; wenen
cry out blaffen; brullen; bulderen; daveren; schreeuwen brullen; het uitgillen; uitbrullen; uitgillen; uithuilen; uitkrijsen; uitroepen; uitschreeuwen
rage blaffen; brullen; bulderen; daveren; schreeuwen donderen; fulmineren; ketteren; razen; te keer gaan; tekeergaan; tieren; uit de slof schieten; uitvaren; vuilbekken; woeden
rant blaffen; brullen; bulderen; daveren; schreeuwen fulmineren; luidkeels iets verkondigen; razen; schetteren; te keer gaan; tekeergaan; tetteren; tieren; vuilbekken
rattle daveren; denderen; dreunen babbelen; kakelen; klappen; klepperen; kletsen; kwaken; kwebbelen; kwekken; kwetteren; piepen; praten; snateren; spreken; wauwelen; zwammen
roar blaffen; brullen; bulderen; daveren; schreeuwen blaffen; blèren; brullen; bulderen; het uitgillen; joelen; schreeuwen; uitjouwen; uitroepen; uitschreeuwen
rumble daveren; denderen; dreunen knorren; knorrend geluid maken
scream blaffen; brullen; bulderen; daveren; schreeuwen blaffen; brullen; bulderen; fulmineren; gillen; het uitgillen; krijsen; razen; schreeuwen; te keer gaan; tekeergaan; tieren; uitgillen; uitkrijsen; uitroepen; uitschreeuwen
shout blaffen; brullen; bulderen; daveren; schreeuwen aanroepen; blaffen; brullen; bulderen; het uitgillen; huilen; janken; jubelen; juichen; krijsen; praaien; schreeuwen; uitroepen; uitschreeuwen
shriek blaffen; brullen; bulderen; daveren; schreeuwen blaffen; brullen; bulderen; gillen; het uitgillen; huilen; janken; krijsen; schreeuwen; uitbrullen; uitgillen; uitkrijsen; uitroepen; uitschreeuwen
thunder daveren; denderen; dreunen donderen; flitsen; fulmineren; lichten; onweren; oplichten; razen; te keer gaan; tekeergaan; tieren; uit de slof schieten; uitvaren; woeden
yell blaffen; brullen; bulderen; daveren; schreeuwen blaffen; brullen; bulderen; fulmineren; gillen; het uitgillen; janken; krijsen; razen; schreeuwen; te keer gaan; tekeergaan; tieren; uitgillen; uitkrijsen; uitroepen; uitschreeuwen; uitvaren tegen; vuilbekken
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
booming bloeiend; daverend; donderend; florissant

Wiktionary: daveren


Cross Translation:
FromToVia
daveren reprove; upbraid; tell off; blame; rage; bellow; boom gronder — Faire entendre un bruit sourd, parler des animaux, du tonnerre ou du vent.
daveren thunder tonner — Faire éclater le tonnerre.