Nederlands
Uitgebreide vertaling voor gelijkspelen (Nederlands) in het Engels
gelijkspelen:
gelijkspelen werkwoord (speel gelijk, speelt gelijk, speelde gelijk, speelden gelijk, gelijkgespeeld)
-
gelijkspelen (quitte spelen)
break even-
break even werkwoord
-
Conjugations for gelijkspelen:
o.t.t.
- speel gelijk
- speelt gelijk
- speelt gelijk
- spelen gelijk
- spelen gelijk
- spelen gelijk
o.v.t.
- speelde gelijk
- speelde gelijk
- speelde gelijk
- speelden gelijk
- speelden gelijk
- speelden gelijk
v.t.t.
- heb gelijkgespeeld
- hebt gelijkgespeeld
- heeft gelijkgespeeld
- hebben gelijkgespeeld
- hebben gelijkgespeeld
- hebben gelijkgespeeld
v.v.t.
- had gelijkgespeeld
- had gelijkgespeeld
- had gelijkgespeeld
- hadden gelijkgespeeld
- hadden gelijkgespeeld
- hadden gelijkgespeeld
o.t.t.t.
- zal gelijkspelen
- zult gelijkspelen
- zal gelijkspelen
- zullen gelijkspelen
- zullen gelijkspelen
- zullen gelijkspelen
o.v.t.t.
- zou gelijkspelen
- zou gelijkspelen
- zou gelijkspelen
- zouden gelijkspelen
- zouden gelijkspelen
- zouden gelijkspelen
diversen
- speel gelijk!
- speelt gelijk!
- gelijkgespeeld
- gelijkspelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor gelijkspelen:
| Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
| break even | gelijkspelen; quitte spelen |
Verwante woorden van "gelijkspelen":
Wiktionary: gelijkspelen
gelijkspelen
verb
-
to end a game with neither side winning
gelijkspel:
-
het gelijkspel (remise)
the remittance
Vertaal Matrix voor gelijkspel:
| Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
| remittance | gelijkspel; remise | aflevering; geldverzending; geldzending; leverantie; levering; loods voor vervoermiddelen; remise; uitlevering; verzending; zending |
Verwante woorden van "gelijkspel":
Wiktionary: gelijkspel
gelijkspel
noun
-
tie as a result of a game