Overzicht
Nederlands naar Engels:   Meer gegevens...
  1. haken:
  2. hak:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor haken (Nederlands) in het Engels

haken:

haken werkwoord (haak, haakt, haakte, haakten, gehaakt)

  1. haken
    to crochet
    • crochet werkwoord (crochets, crochetted, crochetting)

Conjugations for haken:

o.t.t.
  1. haak
  2. haakt
  3. haakt
  4. haken
  5. haken
  6. haken
o.v.t.
  1. haakte
  2. haakte
  3. haakte
  4. haakten
  5. haakten
  6. haakten
v.t.t.
  1. heb gehaakt
  2. hebt gehaakt
  3. heeft gehaakt
  4. hebben gehaakt
  5. hebben gehaakt
  6. hebben gehaakt
v.v.t.
  1. had gehaakt
  2. had gehaakt
  3. had gehaakt
  4. hadden gehaakt
  5. hadden gehaakt
  6. hadden gehaakt
o.t.t.t.
  1. zal haken
  2. zult haken
  3. zal haken
  4. zullen haken
  5. zullen haken
  6. zullen haken
o.v.t.t.
  1. zou haken
  2. zou haken
  3. zou haken
  4. zouden haken
  5. zouden haken
  6. zouden haken
en verder
  1. ben gehaakt
  2. bent gehaakt
  3. is gehaakt
  4. zijn gehaakt
  5. zijn gehaakt
  6. zijn gehaakt
diversen
  1. haak!
  2. haakt!
  3. gehaakt
  4. hakend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

haken [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

  1. de haken (tekenhaken)
    the squares; the T-squares

haken [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het haken (aanhaken)
    the hooking; the clasping
    • hooking [the ~] zelfstandig naamwoord
    • clasping [the ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor haken:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
T-squares haken; tekenhaken
clasping aanhaken; haken aangespen; vastgespen
hooking aanhaken; haken
squares haken; tekenhaken vierkanten
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
crochet haken
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
clasping klemmend; klemzittend; knellend

Verwante woorden van "haken":


Wiktionary: haken

haken
verb
  1. to attach a hook
  2. to make needlework using a hooked needle

Cross Translation:
FromToVia
haken hook; couple; hang; secure; hitch on; hook on; attach accrocher — Attacher, suspendre à un crochet, à un clou, à un portemanteau, etc. (Sens général).

haken vorm van hak:

hak [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de hak (slag met een scherp werktuig; houw)
    the gash; the slash
    • gash [the ~] zelfstandig naamwoord
    • slash [the ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor hak:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
gash hak; houw; slag met een scherp werktuig barst; gat; groef; houwen; inkeping; inkerving; insnijding; jaap; japen; keep; kerf; kloof; opening; reet; scheur; snede; sneden; snee; split; uitsparing
slash hak; houw; slag met een scherp werktuig inkeping; inkerving; insnijding; jaap; keep; kerf; slash; snede; snee; split
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
slash in hout schrijven; kerven

Verwante woorden van "hak":


Wiktionary: hak

hak
noun
  1. agricultural tool
  2. part of shoe

Cross Translation:
FromToVia
hak heel AbsatzBekleidung: der erhöhte Teil der Schuhsohle am hinteren Schuhende
hak scar balafre — Longue entaille, plaie faite particulièrement au visage.
hak hoe; spud houe — agriculture|fr jardinage|fr instrument de fer, large et recourber, qui a un manche de bois, et avec lequel on remuer la terre en la tirant vers soi.