Overzicht
Nederlands naar Engels:   Meer gegevens...
  1. omploegen:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor omploegen (Nederlands) in het Engels

omploegen:

omploegen werkwoord (ploeg om, ploegt om, ploegde om, ploegden om, omgeploegd)

  1. omploegen (omspitten; omwerken; spitten; ploegen; omgraven)
    to plough; to plough up; to dig; to convert; to reform; to break up
    • plough werkwoord (ploughs, ploughed, ploughing)
    • plough up werkwoord (ploughs up, ploughed up, ploughing up)
    • dig werkwoord (digs, dug, digging)
    • convert werkwoord (converts, converted, converting)
    • reform werkwoord (reforms, reformed, reforming)
    • break up werkwoord (breaks up, broke up, breaking up)

Conjugations for omploegen:

o.t.t.
  1. ploeg om
  2. ploegt om
  3. ploegt om
  4. ploegen om
  5. ploegen om
  6. ploegen om
o.v.t.
  1. ploegde om
  2. ploegde om
  3. ploegde om
  4. ploegden om
  5. ploegden om
  6. ploegden om
v.t.t.
  1. heb omgeploegd
  2. hebt omgeploegd
  3. heeft omgeploegd
  4. hebben omgeploegd
  5. hebben omgeploegd
  6. hebben omgeploegd
v.v.t.
  1. had omgeploegd
  2. had omgeploegd
  3. had omgeploegd
  4. hadden omgeploegd
  5. hadden omgeploegd
  6. hadden omgeploegd
o.t.t.t.
  1. zal omploegen
  2. zult omploegen
  3. zal omploegen
  4. zullen omploegen
  5. zullen omploegen
  6. zullen omploegen
o.v.t.t.
  1. zou omploegen
  2. zou omploegen
  3. zou omploegen
  4. zouden omploegen
  5. zouden omploegen
  6. zouden omploegen
en verder
  1. is omgeploegd
  2. zijn omgeploegd
diversen
  1. ploeg om!
  2. ploegt om!
  3. omgeploegd
  4. omploegend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor omploegen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
plough landbouwploeg; landbouwwerktuig; ploeg
reform herstelling van materiaal; innovatie; revisie
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
break up omgraven; omploegen; omspitten; omwerken; ploegen; spitten afbreken; breken; desintegreren; gaan; heengaan; in elkaar storten; losrukken; losscheuren; lostrekken; neerhalen; omverhalen; opbreken; opdoeken; opheffen; opstappen; scheiden; slopen; ten gronde gaan; uit elkaar gaan; uit elkaar halen; uit elkaar stuiven; uit elkaar vallen; uit elkaar vliegen; uiteendrijven; uiteengaan; uiteenstuiven; uiteenvallen; uiteenvliegen; uitmaken; van elkaar gaan; vertrekken; wegbreken; weggaan
convert omgraven; omploegen; omspitten; omwerken; ploegen; spitten bekeren; converteren; disloqueren; herbouwen; inwisselen; kerstenen; ombouwen; omrekenen; omruilen; omschakelen; omwisselen; omzetten; opnieuw bouwen; overschakelen; reconstrueren; roeren; ruilen; verleggen; verplaatsen; verruilen; verschikken; verschuiven; vervoeren; verwisselen; verzetten; wisselen
dig omgraven; omploegen; omspitten; omwerken; ploegen; spitten delven; een por geven; graven; porren; stoten
plough omgraven; omploegen; omspitten; omwerken; ploegen; spitten schoffelen; wieden
plough up omgraven; omploegen; omspitten; omwerken; ploegen; spitten schoffelen; wieden
reform omgraven; omploegen; omspitten; omwerken; ploegen; spitten amenderen; hervormen; herzien; kerk hervormen; modificeren; omvormen; omwerken; reformeren; reorganiseren; veranderen; vervormen; wijzigen

Wiktionary: omploegen

omploegen