Nederlands

Uitgebreide vertaling voor ondergang (Nederlands) in het Engels

ondergang:

ondergang [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de ondergang (teloorgang; debacle; tenondergang; val)
    the downfall; the drawback; the disadvantage; the ruin

Vertaal Matrix voor ondergang:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
disadvantage debacle; ondergang; teloorgang; tenondergang; val het verliezen; keerzijde; nadeel; schade; schaduwzijde; verlies
downfall debacle; ondergang; teloorgang; tenondergang; val afname; daling; minder worden; ondergangen; terugloop; val
drawback debacle; ondergang; teloorgang; tenondergang; val keerzijde; onaangename zijde; schaduwzijde
ruin debacle; ondergang; teloorgang; tenondergang; val bouwval; ruïne; vervallen gebouw
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
ruin afbreken; bederven; iets vergallen; in de war sturen; nekken; ruineren; ruïneren; slopen; te gronde richten; verknoeien; vernielen; vernietigen; verwoesten; verzieken
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
disadvantage nadele

Wiktionary: ondergang

ondergang
noun
  1. loss of greatness or status
  2. death
  3. removal by force or threat of force
  4. That which defeats

Cross Translation:
FromToVia
ondergang lowering; pulling down; dropping; reduction; dip; abasement; humiliation; fall; subsidence; sinking; cut; couching; prolapse; derogation; decay; destruction; ruin; adversity; failure; abatement; decrease; diminishment; curtailment; retrenchment; descent; decrepitude; abjection; abjectness; degradation; demotion; disrating; relegation; reduction to the ranks; deterioration abaissementaction d’abaisser, de s’abaisser, ou résultat de cette action.
ondergang disappearance disparitionaction de disparaître ; résultat de cette action.
ondergang downfall; decay déchéanceaction de faire déchoir ou état de celui qui déchoir.
ondergang disaster désastreévénement funeste ; grand malheur ; les effets qui en résulter.
ondergang death mort — arrêt de la vie
ondergang loss perte — Privation de quelque chose de précieux, d’agréable, de commode, qu’on avait. (Sens général).