Nederlands

Uitgebreide vertaling voor staaf (Nederlands) in het Engels

staaf:

staaf [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de staaf (baton; stang; stok; staf)
    the truncheon; the stave; the stick; the rod; the bar; the baton; the cane; the club
    • truncheon [the ~] zelfstandig naamwoord
    • stave [the ~] zelfstandig naamwoord
    • stick [the ~] zelfstandig naamwoord
    • rod [the ~] zelfstandig naamwoord
    • bar [the ~] zelfstandig naamwoord
    • baton [the ~] zelfstandig naamwoord
    • cane [the ~] zelfstandig naamwoord
    • club [the ~] zelfstandig naamwoord
  2. de staaf (reep chocolade; reep; tablet; pastille; plak)
    the bar; the tablet; the bar of chocolate
  3. de staaf
    the bar
    • bar [the ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor staaf:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bar baton; pastille; plak; reep; reep chocolade; staaf; staf; stang; stok; tablet bar; buffet; café; coffeeshop; drankbuffet; dwarsbalk; dwarshout; gelagkamer; hindernis; hinderpaal; kroeg; kruishout; lokaliteit; ritshout; roadblock; spijl; spon; stijl; tap; tapkast; tapperij; taveerne; toog; tralie; versperring
bar of chocolate pastille; plak; reep; reep chocolade; staaf; tablet chocolade; chocoladereep; reep
baton baton; staaf; staf; stang; stok bâton; dirigeerstaf; gummiknuppel; gummistok; wapenstok
cane baton; staaf; staf; stang; stok oeverriet; om te slaan; riet; rietje; rietstengel; rotan; rotting; rottinkje
club baton; staaf; staf; stang; stok ambachtsgilde; bond; club; gezelschap; gilde; golfstick; gummiknuppel; orde; organisatie; societiet; sociëteit; soos; unie; vakgenootschap; vereniging
rod baton; staaf; staf; stang; stok lid; lul; penis; piemel; pik; roede; tuchtroede
stave baton; staaf; staf; stang; stok notenbalk
stick baton; staaf; staf; stang; stok hakhout; hockeystick; knoet; knuppel; loot; phylum; pook; schacht; slaghout; stam; takje; twijg; versnellingshandel
tablet pastille; plak; reep; reep chocolade; staaf; tablet pilletje; tablet
truncheon baton; staaf; staf; stang; stok gummistok
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bar afgrendelen; afschermen; barricaderen; traliën; versperren
stick aan elkaar hangen; aan elkaar kleven; aaneenplakken; blijven hangen; blijven steken; graaien; grijpen; grissen; haperen; iets vastkleven; jatten; kleven; klitten; lijmen; omhoogzitten; op hetzelfde niveau blijven; pikken; plakken; samenplakken; snaaien; stagneren; stokken; vast blijven hangen; vastkleven; vastkoeken; vastlijmen; vastlopen; vastplakken; wegkapen
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
baton knoet; knuppel
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
cane rieten

Verwante woorden van "staaf":


Verwante definities voor "staaf":

  1. lang en dun voorwerp, rond of plat1
    • hij verdedigde zich met een ijzeren staaf1

Wiktionary: staaf

staaf
noun
  1. a solid block of more or less pure metal
  2. bulk quantity of precious metal
  3. metallurgy: solid object of round, square, hexagonal, octagonal or rectangular section
  4. solid object with uniform cross-section

staaf vorm van staven:

staven werkwoord (staaf, staaft, staafte, staaften, gestaafd)

  1. staven (beamen; bevestigen; onderschrijven)
    to confirm; to endorse; to assent to
    • confirm werkwoord (confirms, confirmed, confirming)
    • endorse werkwoord (endorses, endorsed, endorsing)
    • assent to werkwoord (assents to, assented to, assenting to)
  2. staven (bewijzen; aantonen)
    to prove; to verify; to demonstrate; to justify
    • prove werkwoord (proves, proved, proving)
    • verify werkwoord (verifies, verified, verifying)
    • demonstrate werkwoord (demonstrates, demonstrated, demonstrating)
    • justify werkwoord (justifies, justified, justifying)

Conjugations for staven:

o.t.t.
  1. staaf
  2. staaft
  3. staaft
  4. staven
  5. staven
  6. staven
o.v.t.
  1. staafte
  2. staafte
  3. staafte
  4. staaften
  5. staaften
  6. staaften
v.t.t.
  1. heb gestaafd
  2. hebt gestaafd
  3. heeft gestaafd
  4. hebben gestaafd
  5. hebben gestaafd
  6. hebben gestaafd
v.v.t.
  1. had gestaafd
  2. had gestaafd
  3. had gestaafd
  4. hadden gestaafd
  5. hadden gestaafd
  6. hadden gestaafd
o.t.t.t.
  1. zal staven
  2. zult staven
  3. zal staven
  4. zullen staven
  5. zullen staven
  6. zullen staven
o.v.t.t.
  1. zou staven
  2. zou staven
  3. zou staven
  4. zouden staven
  5. zouden staven
  6. zouden staven
en verder
  1. ben gestaafd
  2. bent gestaafd
  3. is gestaafd
  4. zijn gestaafd
  5. zijn gestaafd
  6. zijn gestaafd
diversen
  1. staaf!
  2. staaft!
  3. gestaafd
  4. stavend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

staven [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

  1. de staven
    the bars; the barriers
    • bars [the ~] zelfstandig naamwoord
    • barriers [the ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor staven:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
barriers staven afsluitbomen; slagbomen; sluitbomen
bars staven afsluitbomen; bars; cafés; dranklokalen; grendels; koffiehuizen; kroegen; proeflokalen; slagbomen; sluitbomen; spijlen; traliewerk; traliën
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
assent to beamen; bevestigen; onderschrijven; staven toestemmen in
confirm beamen; bevestigen; onderschrijven; staven aan elkaar bevestigen; autoriseren; bekrachtigen; bestempelen; bevestigen; bezegelen; certificeren; conformeren; fiatteren; goedkeuren; goedvinden; homologeren; merken; toestemming verlenen; vastmaken; waarmerken
demonstrate aantonen; bewijzen; staven aanschouwelijk maken; betogen; demonstreren; openbaren; veraanschouwelijken; zich uiten
endorse beamen; bevestigen; onderschrijven; staven
justify aantonen; bewijzen; staven goedpraten; rechtpraten; rechtvaardigen; uitvullen; verantwoorden; wettigen
prove aantonen; bewijzen; staven nagaan; verifieren; zekerstellen
verify aantonen; bewijzen; staven bekijken; beproeven; bezichtigen; controleren; iets opzoeken; inspecteren; keuren; nagaan; nakijken; nazoeken; onderzoeken; testen; verifieren; zekerstellen

Verwante woorden van "staven":


Wiktionary: staven


Cross Translation:
FromToVia
staven confirm; corroborate; acknowledge; affirm; establish; uphold confirmer — Faire persister quelqu’un dans une opinion, dans une résolution, l’affermir dans cette opinion, dans cette résolution.
staven prove; demonstrate; show; attest; bear witness; testify; certify; witness; vouch démontrerprouver d’une manière évidente et convaincante.
staven prove prouverétablir la vérité de quelque chose par le raisonnement ou par le témoignage.

afstaan:

afstaan werkwoord (sta af, staat af, stond af, stonden af, afgestaan)

  1. afstaan (overgeven)
    to cede; to yield
    • cede werkwoord (cedes, ceded, ceding)
    • yield werkwoord (yields, yielded, yielding)

Conjugations for afstaan:

o.t.t.
  1. sta af
  2. staat af
  3. staat af
  4. staan af
  5. staan af
  6. staan af
o.v.t.
  1. stond af
  2. stond af
  3. stond af
  4. stonden af
  5. stonden af
  6. stonden af
v.t.t.
  1. heb afgestaan
  2. hebt afgestaan
  3. heeft afgestaan
  4. hebben afgestaan
  5. hebben afgestaan
  6. hebben afgestaan
v.v.t.
  1. had afgestaan
  2. had afgestaan
  3. had afgestaan
  4. hadden afgestaan
  5. hadden afgestaan
  6. hadden afgestaan
o.t.t.t.
  1. zal afstaan
  2. zult afstaan
  3. zal afstaan
  4. zullen afstaan
  5. zullen afstaan
  6. zullen afstaan
o.v.t.t.
  1. zou afstaan
  2. zou afstaan
  3. zou afstaan
  4. zouden afstaan
  5. zouden afstaan
  6. zouden afstaan
diversen
  1. sta af!
  2. staat af!
  3. afgestaan
  4. afstaande
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

afstaan [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. afstaan (aflevering; uitlevering; overdracht)
    the delivery; the yielding

Vertaal Matrix voor afstaan:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
delivery aflevering; afstaan; overdracht; uitlevering aanbieding; afgifte; aflevering; bestelling; bevalling; bezorging; declamatie; editie; geboorte; geleverde; leverantie; levering; oplevering; overhandiging; uitgave; uitlevering; verlossing; versvoordracht; voordracht; wijze van voordracht; zending
yield baat; gewin; oogst; opbrengst; opbrengst van een gewas; product; profijt; rendement; rentabiliteit; uitkomst; voortbrengsel; winst
yielding aflevering; afstaan; overdracht; uitlevering opgave van de strijd; overgeven
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
cede afstaan; overgeven
yield afstaan; overgeven akkoord gaan; instemmen
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
yielding buigzaam; flexibel; gedwee; gewillig; inschikkelijk; meegaand; soepel; toegeeflijk; toegevend

Wiktionary: afstaan


Cross Translation:
FromToVia
afstaan abandonment; surrender abandon — à trier
afstaan open up; let oneself go; give up; renounce; resign; forgo; abandon; desert; forsake; leave; quit; cede; yield; give way; grant; accommodate; assign abandonner — Se remettre à ; se laisser aller à ; se livrer à.
afstaan abdication; disownment abdicationaction de renoncer à une charge importante. — note Se dit en parlant de celui qui abdiquer et de la chose abdiquer.
afstaan abdicate; submit; drop; cede; yield; give way; grant; accommodate; assign; resign abdiquerrenoncer à un pouvoir que l’on exercer ; se démettre de ses fonctions.
afstaan yield; cede; give way; grant; accommodate; assign céder — Laisser, abandonner une chose à quelqu’un.
afstaan back up; pull back; push back; set back; delay; recoil; go backward; fall back; resist; flinch; step back; recede; regress; retrogress; postpone; adjourn; defer; procrastinate; shelve; put off; cede; yield; give way; grant; accommodate; assign reculertirer ou pousser un objet en arrière.