Nederlands

Uitgebreide vertaling voor stuk (Nederlands) in het Engels

stuk:

stuk [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het stuk (gedeelte; deel; part; fractie)
    the piece; the part; the section; the segment; the portion
    • piece [the ~] zelfstandig naamwoord
    • part [the ~] zelfstandig naamwoord
    • section [the ~] zelfstandig naamwoord
    • segment [the ~] zelfstandig naamwoord
    • portion [the ~] zelfstandig naamwoord
  2. het stuk (basisbestanddeel; onderdeel; component; )
    the elementary component; the part; the element; the section; the segment; the ingredient; the parliamentary party; the share; the fundamental ingredient; the portion; the principle ingredient
  3. het stuk (spetter; kanjer)
    the stunner; the hunk
    • stunner [the ~] zelfstandig naamwoord
    • hunk [the ~] zelfstandig naamwoord
  4. het stuk (toneelstuk; schouwspel; drama)
    the stage play; the play; the production
  5. het stuk (gewichtstuk; kanon)
    the canon; the artillery; the gun
    • canon [the ~] zelfstandig naamwoord
    • artillery [the ~] zelfstandig naamwoord
    • gun [the ~] zelfstandig naamwoord
  6. het stuk (mooi persoon)
    the piece; the beautiful person
  7. het stuk (publicatie; artikel)
    the article
    – A component in a publication. For example, a table, a column, or a row. 1
    • article [the ~] zelfstandig naamwoord
    the publication
  8. het stuk (artikel)
    – tekst in krant of tijdschrift 2
    the piece
    – an artistic or literary composition 3
    • piece [the ~] zelfstandig naamwoord
      • he wrote an interesting piece on Iran3
      • the children acted out a comic piece to amuse the guests3
    the column; the newspaper column
    – an article giving opinions or perspectives 3
    the article
    – A message that appears in a newsgroup, public folder, or other forum accessible by a number of individuals. 1
    • article [the ~] zelfstandig naamwoord
  9. het stuk
    – kunstwerk met muziek of toneel 2
    the piece
    – a musical work that has been created 3
    • piece [the ~] zelfstandig naamwoord

stuk bijvoeglijk naamwoord

  1. stuk (beschadigd; kapot; gebarsten)
    damaged
    – harmed or injured or spoiled 3
    • damaged bijvoeglijk naamwoord
      • I won't buy damaged goods3
      • the storm left a wake of badly damaged buildings3
    crushed; cracked; in rags; to pieces; broken; gone to pieces; snapped; in shreds; moth eaten; ruptured
    torn
    – having edges that are jagged from injury 3
    • torn bijvoeglijk naamwoord
    tattered
    – ruined or disrupted 3
    • tattered bijvoeglijk naamwoord
      • a tattered remnant of its former strength3
      • my torn and tattered past3
    battered
    – damaged especially by hard usage 3
    • battered bijvoeglijk naamwoord
      • his battered old hat3
  2. stuk (aan stukken; kapot; gebroken; )
    defective; broken; in pieces; finished
  3. stuk (buiten gebruik; defect; onklaar)
    out of order; faulty; indistinct; obscure; unclear
  4. stuk (aan stukken; gebroken; geruineerd; kapot; naar de knoppen)
    defective; broken; ruined; torn; out of order; on the blink; to pieces; bust
  5. stuk (aan scherven; kapot; gebroken)
    to pieces; broken

Vertaal Matrix voor stuk:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
article artikel; publicatie; stuk artikel; bericht; ding; goed; handelsartikel; handelsproduct; item; lidwoord; object; voorwerp; zaak
artillery gewichtstuk; kanon; stuk geschut; kanonnen
beautiful person mooi persoon; stuk
bust inval; politie-inval
canon gewichtstuk; kanon; stuk canon
column artikel; stuk hoekpilaar; hoekzuil; kolom; kolom tekst op een pagina; paginagedeelte; pijler; pilaar; rubriek; sokkel; voetstuk; zuilvoet
element basisbestanddeel; bestanddeel; component; deel; element; fractie; ingrediënt; onderdeel; stuk basiselement; basismateriaal; element
elementary component basisbestanddeel; bestanddeel; component; deel; element; fractie; ingrediënt; onderdeel; stuk
fundamental ingredient basisbestanddeel; bestanddeel; component; deel; element; fractie; ingrediënt; onderdeel; stuk
gun gewichtstuk; kanon; stuk geweer; pistool; schietwapen; strijdmiddel; vuurwapen; wapen
hunk kanjer; spetter; stuk klompje; klontertje; klontje
ingredient basisbestanddeel; bestanddeel; component; deel; element; fractie; ingrediënt; onderdeel; stuk
newspaper column artikel; stuk
parliamentary party basisbestanddeel; bestanddeel; component; deel; element; fractie; ingrediënt; onderdeel; stuk kamerfractie
part basisbestanddeel; bestanddeel; component; deel; element; fractie; gedeelte; ingrediënt; onderdeel; part; stuk aandeel; deel; deeltje; onderdeeltje; part; portie; segment
piece artikel; deel; fractie; gedeelte; mooi persoon; part; stuk aandeel; brokje; deel; eindje; fragmentje; klein stukje; kleine brok; klompje; klontertje; klontje; part; partje; plakje; schijfje; snippertje; speelstuk; stukje
play drama; schouwspel; stuk; toneelstuk capriool; concours; gespeel; kinderspel; marge; partij; partijtje; pot; potje; speelruimte; spel; speling; strijd; wedstrijd; wedstrijdje
portion basisbestanddeel; bestanddeel; component; deel; element; fractie; gedeelte; ingrediënt; onderdeel; part; stuk aandeel; bijdrage; contributie; deel; erfdeel; erfenis; lidmaatschapsgeld; part; portie; segment; wat iemand erft
principle ingredient basisbestanddeel; bestanddeel; component; deel; element; fractie; ingrediënt; onderdeel; stuk
production drama; schouwspel; stuk; toneelstuk aanfok; aankweek; aankweken; aanmaak; aanmaken; aanplant; cultuur; fabricage; fabricatie; fabriceren; fok; fokkerij; kweken; maken; produceren; productie; reproductie; teelt; verbouw; vervaardigen; vervaardiging; voortbrenging; voortplanting
publication artikel; publicatie; stuk aankondiging; afkondiging; bekendmaking; kennisgeving; mededeling; melding; openbaarmaking; openbare publicatie; proclamatie; publicatie; publiceren; publikatie; uitgave; uitgeven; uitgifte; verkondiging
section basisbestanddeel; bestanddeel; component; deel; element; fractie; gedeelte; ingrediënt; onderdeel; part; stuk aandeel; afdeling; brigade; brokje; deel; departement; detachement; doorsnede; doorsnee; eindje; fragmentje; klein stukje; part; partje; presentatiesectie; profiel; profielstaal; rubriek; sectie; segment; snijding; snippertje; stukje; tak
segment basisbestanddeel; bestanddeel; component; deel; element; fractie; gedeelte; ingrediënt; onderdeel; part; stuk aandeel; deel; part; rekeningcodesegment; segment
share basisbestanddeel; bestanddeel; component; deel; element; fractie; ingrediënt; onderdeel; stuk aandeel; bijdrage; contingent; deel; groeifonds; inbreng; part; portie; quota; quotum
stage play drama; schouwspel; stuk; toneelstuk
stunner kanjer; spetter; stuk
- deel; eind; element; gedeelte; part
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
finished ten einde zijn
obscure troebel maken; verdonkeren; verduisteren; versomberen; vertroebelen
part loskoppelen; scheiden; splitsen; uit elkaar gaan; uit elkaar halen; uiteengaan; uitsplitsen; van elkaar gaan
play afspelen; bespelen; doen alsof; dollen; ravotten; spelen; stoeien; toneelspelen; wild rennen; wild spelen; zich aanstellen; zich uitleven
segment in segmenten verdelen; segmenteren
share delen
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
battered beschadigd; gebarsten; kapot; stuk aan flarden
broken aan scherven; aan stukken; beschadigd; defect; gebarsten; gebroken; geruineerd; in stukken; kapot; naar de knoppen; onklaar; stuk gebroken; geknikt; geradbraakt; stukgebroken; verbroken
bust aan stukken; gebroken; geruineerd; kapot; naar de knoppen; stuk
cracked beschadigd; gebarsten; kapot; stuk geschift; getikt; hoorndol; kierewiet; knettergek; knots; krankjorum; mesjokke; niet goed snik; tureluurs
crushed beschadigd; gebarsten; kapot; stuk geplet; verbrijzeld
damaged beschadigd; gebarsten; kapot; stuk aan flarden; gehavend; geschonden
defective aan stukken; defect; gebroken; geruineerd; in stukken; kapot; naar de knoppen; onklaar; stuk gebrekkig; ondeugdelijk
faulty buiten gebruik; defect; onklaar; stuk ernaast; fout; foutief; lek; mis; ondicht; onjuist; onwaar; ten onrechte; verkeerd
finished aan stukken; defect; gebroken; in stukken; kapot; onklaar; stuk af; afgedaan; afgelopen; afgemat; beëindigd; dodelijk vermoeid; doodmoe; doodop; doorgekookt; gaar; gedaan; gepleegd; gereed; geëindigd; hondsmoe; klaar; op; over; uit; volbracht; voltooid; voorbij
indistinct buiten gebruik; defect; onklaar; stuk onduidelijk; onoverzichtelijk; wollig
obscure buiten gebruik; defect; onklaar; stuk donker; dubieus; duister; glibberig; obscuur; onduidelijk; onguur; onoverzichtelijk; verdacht; wollig
ruined aan stukken; gebroken; geruineerd; kapot; naar de knoppen; stuk te gronde; vernield; verwoest
ruptured beschadigd; gebarsten; kapot; stuk bankroet; failliet; geruineerd; gescheurd
tattered beschadigd; gebarsten; kapot; stuk aan flarden; mottig
torn aan stukken; beschadigd; gebarsten; gebroken; geruineerd; kapot; naar de knoppen; stuk bankroet; failliet; geruineerd; gescheurd; verscheurd
unclear buiten gebruik; defect; onklaar; stuk flauw; mistig; nevelachtig; niet doorzichtig; ondoorzichtig; onduidelijk; onhelder; onoverzichtelijk; vaag; vagelijk; wazig; wollig
- kapot
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
gone to pieces beschadigd; gebarsten; kapot; stuk
in pieces aan stukken; defect; gebroken; in stukken; kapot; onklaar; stuk
in rags beschadigd; gebarsten; kapot; stuk aan flarden
in shreds beschadigd; gebarsten; kapot; stuk aan flarden
moth eaten beschadigd; gebarsten; kapot; stuk mottig
on the blink aan stukken; gebroken; geruineerd; kapot; naar de knoppen; stuk
out of order aan stukken; buiten gebruik; defect; gebroken; geruineerd; kapot; naar de knoppen; onklaar; stuk
share deelachtig
snapped beschadigd; gebarsten; kapot; stuk geknikt
to pieces aan scherven; aan stukken; beschadigd; gebarsten; gebroken; geruineerd; kapot; naar de knoppen; stuk aan flarden; bankroet; failliet; geruineerd

Verwante woorden van "stuk":


Synoniemen voor "stuk":


Antoniemen van "stuk":


Verwante definities voor "stuk":

  1. tekst in krant of tijdschrift2
    • hij schreef een stuk over kindermishandeling2
  2. wat kleiner is dan het totaal2
    • wil je ook een stuk taart?2
  3. bepaalde afstand of lengte2
    • ik heb een stuk hardgelopen2
  4. niet meer heel, niet meer werkend2
    • het broodrooster is stuk2
  5. man of vrouw met mooi lichaam2
    • ik vind die verloofde van jou een echt stuk!2
  6. exemplaar van iets2
    • hoeveel stuks wilt u?2
  7. grote hoeveelheid, veel2
    • hij is een stuk groter dan zijn broer2
  8. kunstwerk met muziek of toneel2
    • ze spelen een stuk van Mozart2
  9. papieren voor een vergadering2
    • heb jij alle stukken bij je?2

Wiktionary: stuk

stuk
noun
  1. deel
  2. kunst/nijverheid
stuk
noun
  1. small fragment
  2. distinct physical object
  3. slab of meat
  4. piece, fragment
  5. a part of something
  6. a block of solid material
  7. portion
  8. cuboid piece of any commodity
  9. form of address to a man or a woman considered to be attractive
  10. attractive person
  11. part of a larger whole
  12. -
  13. theatrical performance
  14. piece of hard material used in board games
adverb
  1. apiece

Cross Translation:
FromToVia
stuk part Stück — ein Teil eines Ganzen
stuk piece Stückohne Plural: allgemeiner Zahlklassifikator für Dinge, Pflanzen, Tiere
stuk piece Stück — ein Einzelnes von Dingen gleicher Art und Beschaffenheit
stuk piece; part Teiloft im Zusammenhang mit leblosen Gegenständen: ein Element, Stück eines Ganzen
stuk passage Abschnitt — ein Teil eines Textes
stuk beauty; babe beauté — Qualité de ce qui est beau, de ce qui est esthétique à la perception
stuk belote belotejeu de cartes qui se pratique à deux équipes de deux avec un jeu de trente-deux cartes.
stuk document; act; deed; paper; warrant; certificate documentécrit qui sert de preuve ou de renseignement.
stuk piece pièce — Partie d’un ensemble

Verwante vertalingen van stuk