Nederlands

Uitgebreide vertaling voor winding (Nederlands) in het Engels

winding:

winding [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord

  1. de winding (werktuig om garen te winden; spoel; haspel; winder; klos)
    the coil; the reel; the spool; the winding; the bobbin; the winder; the roll; the turn
    • coil [the ~] zelfstandig naamwoord
    • reel [the ~] zelfstandig naamwoord
    • spool [the ~] zelfstandig naamwoord
    • winding [the ~] zelfstandig naamwoord
    • bobbin [the ~] zelfstandig naamwoord
    • winder [the ~] zelfstandig naamwoord
    • roll [the ~] zelfstandig naamwoord
    • turn [the ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor winding:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bobbin haspel; klos; spoel; werktuig om garen te winden; winder; winding garenklos; klos; klos waarop garen gewonden wordt; klosje; snoerspoel; spinklos; spinspoel; spoel
coil haspel; klos; spoel; werktuig om garen te winden; winder; winding draai; kink; knoop; kronkel; lus; lusvormige kromming; snoerspoel; spiraal
reel haspel; klos; spoel; werktuig om garen te winden; winder; winding filmspoel; spoel
roll haspel; klos; spoel; werktuig om garen te winden; winder; winding broodje; kadetje; kleine punt; puntje; tonneau
spool haspel; klos; spoel; werktuig om garen te winden; winder; winding klos waarop garen gewonden wordt; snoerspoel; spinklos; spinspoel; spoel
turn haspel; klos; spoel; werktuig om garen te winden; winder; winding beurt; bocht; draai; keer; keerpunt; kentering; kromming; kromte; omdraaiing; ommekeer; ommezwaai; omwenteling; richtingsverandering; rondje; spelletje; verandering; wending; zwenking
winder haspel; klos; spoel; werktuig om garen te winden; winder; winding
winding haspel; klos; spoel; werktuig om garen te winden; winder; winding kronkeling
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
coil in kringetjes ronddraaien; kringelen
reel haspelen; op een haspel winden; opklossen; opwikkelen; opwinden
roll deinen; draaien; golven; heen en weer zwaaien; kantelen; rollen; ronddraaien; roteren; schommelen; slingeren; verrollen; wentelen; wiebelen; wiegen
turn afslaan; draaien; iets omdraaien; kantelen; kenteren; keren; ombladeren; omdraaien; omkeren; omslaan; omtrekken; omwenden; rollen; ronddraaien; rondtollen; roteren; tollen; verbitteren; vergrammen; wenden; wentelen; zwenken
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
winding bochtig; kronkelend; kronkelig; slingerend

Verwante woorden van "winding":

  • windingen

Wiktionary: winding

winding
noun
  1. single loop of a coil



Engels

Uitgebreide vertaling voor winding (Engels) in het Nederlands

winding:

winding [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the winding (winder; coil; reel; )
    de spoel; werktuig om garen te winden; de haspel; de winding; winder; de klos
  2. the winding
    de kronkeling

winding bijvoeglijk naamwoord

  1. winding (twisting; bendy)
    kronkelig; kronkelend
  2. winding (twisting; meandering)
    slingerend; bochtig

Vertaal Matrix voor winding:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
haspel bobbin; coil; reel; roll; spool; turn; winder; winding
klos bobbin; coil; reel; roll; spool; turn; winder; winding bobbin
kronkeling winding
spoel bobbin; coil; reel; roll; spool; turn; winder; winding bobbin; bobbins; reel; shuttle; spool; spools
werktuig om garen te winden bobbin; coil; reel; roll; spool; turn; winder; winding
winder bobbin; coil; reel; roll; spool; turn; winder; winding
winding bobbin; coil; reel; roll; spool; turn; winder; winding
- twist; wind
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bochtig meandering; twisting; winding
kronkelig bendy; twisting; winding
- meandering; rambling; tortuous; twisting; twisty; voluminous; wandering
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- dodge; obeisance; sinuous; tortuous; wind
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
kronkelend bendy; twisting; winding
slingerend meandering; twisting; winding buckled; swaying; swinging; turned; twisted

Verwante woorden van "winding":


Synoniemen voor "winding":


Verwante definities voor "winding":

  1. of a path e.g.1
    • a winding country road1
  2. marked by repeated turns and bends1
    • winding roads are full of surprises1
  3. the act of winding or twisting1

wind:

to wind werkwoord (winds, winded, winding)

  1. to wind (wind up; reel; reel in)
    opwikkelen; opwinden; haspelen; op een haspel winden; opklossen
    • opwikkelen werkwoord (wikkel op, wikkelt op, wikkelde op, wikkelden op, opgewikkeld)
    • opwinden werkwoord (wind op, windt op, wond op, wonden op, opgewonden)
    • haspelen werkwoord (haspel, haspelt, haspelde, haspelden, gehaspeld)
    • opklossen werkwoord
  2. to wind (entwine)
    opspoelen
    • opspoelen werkwoord (spoel op, spoelt op, spoelde op, spoelden op, opgespoeld)

Conjugations for wind:

present
  1. wind
  2. wind
  3. winds
  4. wind
  5. wind
  6. wind
simple past
  1. winded
  2. winded
  3. winded
  4. winded
  5. winded
  6. winded
present perfect
  1. have winded
  2. have winded
  3. has winded
  4. have winded
  5. have winded
  6. have winded
past continuous
  1. was winding
  2. were winding
  3. was winding
  4. were winding
  5. were winding
  6. were winding
future
  1. shall wind
  2. will wind
  3. will wind
  4. shall wind
  5. will wind
  6. will wind
continuous present
  1. am winding
  2. are winding
  3. is winding
  4. are winding
  5. are winding
  6. are winding
subjunctive
  1. be winded
  2. be winded
  3. be winded
  4. be winded
  5. be winded
  6. be winded
diverse
  1. wind!
  2. let's wind!
  3. winded
  4. winding
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

wind [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the wind (wind instrument)
    – a musical instrument in which the sound is produced by an enclosed column of air that is moved by the breath 1
    het blaasinstrument
  2. the wind (air current; current of air)
    – air moving (sometimes with considerable force) from an area of high pressure to an area of low pressure 1
    de wind
    – stroming van lucht buitenshuis 2
    • wind [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
      • de fietser heeft de wind tegen2

Vertaal Matrix voor wind:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
blaasinstrument wind; wind instrument car horn; clarion; cornet; horn; motor horn; tooter; trumpet; wind instrument
wind air current; current of air; wind breeze; fart; gale; storm; storm wind
- breaking wind; confidential information; fart; farting; flatus; hint; idle words; jazz; lead; malarkey; malarky; nothingness; steer; tip; twist; winding
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
haspelen reel; reel in; wind; wind up bungle; tinker
op een haspel winden reel; reel in; wind; wind up
opklossen reel; reel in; wind; wind up
opspoelen entwine; wind
opwikkelen reel; reel in; wind; wind up
opwinden reel; reel in; wind; wind up arouse; excite; stimulate; stir up
- curve; hoist; lift; meander; nose; roll; scent; thread; twine; twist; wander; weave; wind up; wrap; wreathe
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- coil; curl; gas; gauze; meander; twine; winding; wriggle

Verwante woorden van "wind":


Synoniemen voor "wind":


Antoniemen van "wind":


Verwante definities voor "wind":

  1. the act of winding or twisting1
    • he put the key in the old clock and gave it a good wind1
  2. breath1
    • the collision knocked the wind out of him1
  3. a reflex that expels intestinal gas through the anus1
  4. a musical instrument in which the sound is produced by an enclosed column of air that is moved by the breath1
  5. an indication of potential opportunity1
  6. empty rhetoric or insincere or exaggerated talk1
    • that's a lot of wind1
  7. a tendency or force that influences events1
    • the winds of change1
  8. air moving (sometimes with considerable force) from an area of high pressure to an area of low pressure1
    • trees bent under the fierce winds1
    • when there is no wind, row1
  9. raise or haul up with or as if with mechanical help1
  10. form into a wreath1
  11. coil the spring of (some mechanical device) by turning a stem1
    • wind your watch1
  12. arrange or or coil around1
  13. to move or cause to move in a sinuous, spiral, or circular course1
    • the river winds through the hills1
  14. catch the scent of; get wind of1
  15. extend in curves and turns1
    • The road winds around the lake1

Wiktionary: wind

wind
noun
  1. movement of air
  2. flatus
verb
  1. blow air through (a wind instrument)
  2. turn coils of something around
  3. tighten a clockwork mechanism
wind
verb
  1. draaiend onder spanning zetten
  2. een draad of kabel draaiend op een as of klos aanbrengen
noun
  1. stroming van lucht veroorzaakt door luchtdrukverschillen

Cross Translation:
FromToVia
wind geraaskal Kalaumesumgangssprachlich: belangloses, überflüssiges Gerede
wind geraaskal Schmontiusumgangssprachlich: leeres Gerede
wind geraaskal SchmonzesDeutschland, Österreich; umgangssprachlich abwertend: belangloses, leeres Gerede; Vortäuschungen; Worte, die ergreifen und gefügig stimmen sollen
wind wind WindMeteorologie: eine gerichtete Luftbewegung in der Atmosphäre
wind winden winden — (transitiv) etwas drehen, wickeln
wind winden winden — (transitiv) jemandem etwas wegnehmen
wind oprollen; strengelen; wikkelen; winden enroulerrouler plusieurs fois une chose autour d’une autre, ou sur elle-même.
wind scheet; veest; wind gaz — Flatulences
wind adem; aam; asem; ademhaling; respiratie; uitwaseming haleinesouffle de la respiration, air attirer et repousser par les poumons.
wind paato; vods; veest; wind; poep; scheet pet — (familier, fr) vent, gaz qui sort du corps par l’anus avec ou sans bruit.
wind wind vent — Mouvement d’air

Verwante vertalingen van winding