Nederlands

Uitgebreide vertaling voor aandrift (Nederlands) in het Engels

aandrift:

aandrift [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de aandrift (drift; instinct)
    the instinct; the drive; the urge; the impulse
    • instinct [the ~] zelfstandig naamwoord
    • drive [the ~] zelfstandig naamwoord
    • urge [the ~] zelfstandig naamwoord
    • impulse [the ~] zelfstandig naamwoord
  2. de aandrift (daadkracht; momentum; esprit; )
    the thoroughness; the energy; the momentum; the impetus; the strength; the spunk; the spirit; the jenever; the drive; the gin; the soul
    • thoroughness [the ~] zelfstandig naamwoord
    • energy [the ~] zelfstandig naamwoord
    • momentum [the ~] zelfstandig naamwoord
    • impetus [the ~] zelfstandig naamwoord
    • strength [the ~] zelfstandig naamwoord
    • spunk [the ~] zelfstandig naamwoord
    • spirit [the ~] zelfstandig naamwoord
    • jenever [the ~] zelfstandig naamwoord
    • drive [the ~] zelfstandig naamwoord
    • gin [the ~] zelfstandig naamwoord
    • soul [the ~] zelfstandig naamwoord
  3. de aandrift (aandrang; neiging; drang; impuls; drift)
    the instigation; the urging; the craving
  4. de aandrift (natuurdrift; instinct)
    the natural drive; the natural urge; the instinct

Vertaal Matrix voor aandrift:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
craving aandrang; aandrift; drang; drift; impuls; neiging ademstoot; begeerte; begeren; heftig verlangen; hunkering; lust; smachten; verlangen; wens; wensen; zucht
drive aandrift; daadkracht; drift; energie; esprit; fut; instinct; kracht; momentum; puf; werklust aandrijving; autorijden; dagreis; diskettestation; drijfjacht; dynamiek; excursie; gang; heenrit; impuls; inrit; klopjacht; motor; oprijlaan; oprit; prikkel; reis; rijden; rijtochtje; rijtoer; rit; schijfstation; station; stimulans; stuwkracht; tocht; tochtje; toer; toertje; tournee; trip; uitje; uitstapje; voortstuwing
energy aandrift; daadkracht; energie; esprit; fut; kracht; momentum; puf; werklust arbeidskracht; arbeidsvermogen; werkkracht; werkvermogen; werkzaamheid
gin aandrift; daadkracht; energie; esprit; fut; kracht; momentum; puf; werklust
impetus aandrift; daadkracht; energie; esprit; fut; kracht; momentum; puf; werklust dynamiek; impuls; prikkel; stimulans; stuwkracht; voortstuwing
impulse aandrift; drift; instinct aanmoediging; aansporing; aanzet; animering; impuls; luim; opwekking; opwelling; prikkel; stimulans; stimulering
instigation aandrang; aandrift; drang; drift; impuls; neiging aanstoken; instigatie; instigeren; ophitsen; opstoken; opstokerij; opwekken
instinct aandrift; drift; instinct; natuurdrift gevoel; instinct; intuïtie
jenever aandrift; daadkracht; energie; esprit; fut; kracht; momentum; puf; werklust jajem; jenever
momentum aandrift; daadkracht; energie; esprit; fut; kracht; momentum; puf; werklust dynamiek; impuls; prikkel; stimulans; stuwkracht; voortstuwing; voortvarendheid
natural drive aandrift; instinct; natuurdrift
natural urge aandrift; instinct; natuurdrift
soul aandrift; daadkracht; energie; esprit; fut; kracht; momentum; puf; werklust aard; geaardheid; gemoed; inborst; innerlijk; inslag; karakter; mentaliteit; natuur; psyche; ziel
spirit aandrift; daadkracht; energie; esprit; fut; kracht; momentum; puf; werklust gedistilleerde drank; gestookte alcohol; innerlijk; psyche; spiritus
spunk aandrift; daadkracht; energie; esprit; fut; kracht; momentum; puf; werklust
strength aandrift; daadkracht; energie; esprit; fut; kracht; momentum; puf; werklust dynamiek; energie; felheid; fermheid; fiksheid; flinkheid; forsheid; geweld; kracht; macht; spierkracht; sterke kant; sterke zijde; sterkte; stevigheid; vastberadenheid; vermogen
thoroughness aandrift; daadkracht; energie; esprit; fut; kracht; momentum; puf; werklust betrouwbaarheid; degelijkheid; deugdelijkheid; doortastendheid; gedegenheid; goede kwaliteit; grondigheid; soliditeit; stevigheid
urge aandrift; drift; instinct drift; genoegen; genot; lust; wellust
urging aandrang; aandrift; drang; drift; impuls; neiging aanmoediging; aansporen; aansporing; opwekking; steun; stimulans
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
drive aan het stuur zitten; aandrijven; aansporen; aanzetten; berijden; een paard mennen; heien; karren; mennen; opkrikken; opwekken; opzwepen; prikkelen; rijden; sterk prikkelen; stimuleren; sturen; zenden
urge aandrijven; aandringen; aanhouden; aansporen; aanzetten; aanzetten tot; animeren; instigeren; manen; met aandrang herinneren; op iets aandringen; opkrikken; opwekken; prikkelen; provoceren; rappelleren; stimuleren
urging aandringen

Wiktionary: aandrift

aandrift
noun
  1. sterke opwelling om iets te doen, innerlijke drang
aandrift
noun
  1. a strong desire; an itch to do something

Cross Translation:
FromToVia
aandrift impetus; incitement; stimulus; abetment; drive; instigation; prod; prodding; impulse; momentum; yen incitationaction d’inciter.