Overzicht
Nederlands naar Engels:   Meer gegevens...
  1. afjakkeren:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor afjakkeren (Nederlands) in het Engels

afjakkeren:

afjakkeren werkwoord (jakker af, jakkert af, jakkerde af, jakkerden af, afgejakkerd)

  1. afjakkeren (zich afsloven; zwoegen; ploeteren; )
    to drudge; to slave away; to work to pieces; to slave; to work oneself to the bone; to put oneself out; to go out of one's way
    • drudge werkwoord (drudges, drudged, drudging)
    • slave away werkwoord (slaves away, slaved away, slaving away)
    • work to pieces werkwoord (works to pieces, worked to pieces, working to pieces)
    • slave werkwoord (slaves, slaved, slaving)
    • work oneself to the bone werkwoord (works oneself to the bone, worked oneself to the bone, working oneself to the bone)
    • put oneself out werkwoord (puts oneself out, put oneself out, putting oneself out)
    • go out of one's way werkwoord (goes out of one's way, went out of one's way, going out of one's way)

Conjugations for afjakkeren:

o.t.t.
  1. jakker af
  2. jakkert af
  3. jakkert af
  4. jakkeren af
  5. jakkeren af
  6. jakkeren af
o.v.t.
  1. jakkerde af
  2. jakkerde af
  3. jakkerde af
  4. jakkerden af
  5. jakkerden af
  6. jakkerden af
v.t.t.
  1. heb afgejakkerd
  2. hebt afgejakkerd
  3. heeft afgejakkerd
  4. hebben afgejakkerd
  5. hebben afgejakkerd
  6. hebben afgejakkerd
v.v.t.
  1. had afgejakkerd
  2. had afgejakkerd
  3. had afgejakkerd
  4. hadden afgejakkerd
  5. hadden afgejakkerd
  6. hadden afgejakkerd
o.t.t.t.
  1. zal afjakkeren
  2. zult afjakkeren
  3. zal afjakkeren
  4. zullen afjakkeren
  5. zullen afjakkeren
  6. zullen afjakkeren
o.v.t.t.
  1. zou afjakkeren
  2. zou afjakkeren
  3. zou afjakkeren
  4. zouden afjakkeren
  5. zouden afjakkeren
  6. zouden afjakkeren
diversen
  1. jakker af!
  2. jakkert af!
  3. afgejakkerd
  4. afjakkerende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor afjakkeren:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
drudge huissloof; moeke; sloof
slave dienstslaaf; lijfeigene; slaaf; slavin
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
drudge afbeulen; afjakkeren; afsloven; ploeteren; sappelen; sloven; zich afsloven; zwoegen woelen; wroeten; wurmen
go out of one's way afbeulen; afjakkeren; afsloven; ploeteren; sappelen; sloven; zich afsloven; zwoegen uitsloven; zich uitsloven
put oneself out afbeulen; afjakkeren; afsloven; ploeteren; sappelen; sloven; zich afsloven; zwoegen uitsloven
slave afbeulen; afjakkeren; afsloven; ploeteren; sappelen; sloven; zich afsloven; zwoegen
slave away afbeulen; afjakkeren; afsloven; ploeteren; sappelen; sloven; zich afsloven; zwoegen graaien; grijpen; grissen; jatten; pikken; snaaien; wegkapen
work oneself to the bone afbeulen; afjakkeren; afsloven; ploeteren; sappelen; sloven; zich afsloven; zwoegen uitsloven
work to pieces afbeulen; afjakkeren; afsloven; ploeteren; sappelen; sloven; zich afsloven; zwoegen
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
put oneself out uitgesloofd

Wiktionary: afjakkeren

afjakkeren
verb
  1. to ride a horse too hard