Overzicht
Nederlands naar Engels:   Meer gegevens...
  1. afkoppelen:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor afkoppelen (Nederlands) in het Engels

afkoppelen:

afkoppelen werkwoord (koppel af, koppelt af, koppelde af, koppelden af, afgekoppeld)

  1. afkoppelen
    to disconnect; to uncouple
    • disconnect werkwoord (disconnects, disconnected, disconnecting)
    • uncouple werkwoord (uncouples, uncoupled, uncoupling)

Conjugations for afkoppelen:

o.t.t.
  1. koppel af
  2. koppelt af
  3. koppelt af
  4. koppelen af
  5. koppelen af
  6. koppelen af
o.v.t.
  1. koppelde af
  2. koppelde af
  3. koppelde af
  4. koppelden af
  5. koppelden af
  6. koppelden af
v.t.t.
  1. heb afgekoppeld
  2. hebt afgekoppeld
  3. heeft afgekoppeld
  4. hebben afgekoppeld
  5. hebben afgekoppeld
  6. hebben afgekoppeld
v.v.t.
  1. had afgekoppeld
  2. had afgekoppeld
  3. had afgekoppeld
  4. hadden afgekoppeld
  5. hadden afgekoppeld
  6. hadden afgekoppeld
o.t.t.t.
  1. zal afkoppelen
  2. zult afkoppelen
  3. zal afkoppelen
  4. zullen afkoppelen
  5. zullen afkoppelen
  6. zullen afkoppelen
o.v.t.t.
  1. zou afkoppelen
  2. zou afkoppelen
  3. zou afkoppelen
  4. zouden afkoppelen
  5. zouden afkoppelen
  6. zouden afkoppelen
diversen
  1. koppel af!
  2. koppelt af!
  3. afgekoppeld
  4. afkoppelende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

afkoppelen [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. afkoppelen
    the uncoupling; the disconnection

Vertaal Matrix voor afkoppelen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
disconnect loskoppelen
disconnection afkoppelen afhaken; afkoppeling; ontkoppeling
uncoupling afkoppelen afhaken; afkoppeling; ontkoppeling
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
disconnect afkoppelen afschroeven; afzetten; openschroeven; uitdoen; uitmaken; uitschakelen; uitzetten; verbinding verbreken
uncouple afkoppelen loshaken

Wiktionary: afkoppelen


Cross Translation:
FromToVia
afkoppelen detach; untie; unfasten; uncouple détacher — Dégager de ce qui l’attachait (sens général)