Overzicht
Nederlands naar Engels:   Meer gegevens...
  1. bezorging:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor bezorging (Nederlands) in het Engels

bezorging:

bezorging [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord

  1. de bezorging (geleverde; levering; leverantie; afgifte)
    the delivery; the supply; the supplies
    • delivery [the ~] zelfstandig naamwoord
    • supply [the ~] zelfstandig naamwoord
    • supplies [the ~] zelfstandig naamwoord
  2. de bezorging (bestelling; overhandiging)
    the order; the delivery
    • order [the ~] zelfstandig naamwoord
    • delivery [the ~] zelfstandig naamwoord
  3. de bezorging (bezorgdienst)
    the delivery service
  4. de bezorging (postbezorging; postbestelling)
    the mail delivery; the postal delivery

Vertaal Matrix voor bezorging:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
delivery afgifte; bestelling; bezorging; geleverde; leverantie; levering; overhandiging aanbieding; afgifte; aflevering; afstaan; bevalling; declamatie; editie; geboorte; leverantie; levering; oplevering; overdracht; overhandiging; uitgave; uitlevering; verlossing; versvoordracht; voordracht; wijze van voordracht; zending
delivery service bezorgdienst; bezorging
mail delivery bezorging; postbestelling; postbezorging
order bestelling; bezorging; overhandiging aanwijzing; bevel; bevelschrift; commando; consigne; decoratie; dienstorder; dwangbevel; ereteken; gebod; instructie; lastbrief; lintje; mandaat; onderscheiding; onderscheidingsteken; opdracht; orde; order; regelmaat; ridderorde; taak; voorschrift; z-volgorde
postal delivery bezorging; postbestelling; postbezorging
supplies afgifte; bezorging; geleverde; leverantie; levering aanvoer; toevoer
supply afgifte; bezorging; geleverde; leverantie; levering aanvoer; aflevering; leverantie; levering; maatregel; schikking; toevoer; uitlevering; voorziening; zending
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
order aanrukken; aanvoeren; afkondigen; bestellen; bevel voeren over; bevelen; catalogiseren; classificeren; commanderen; decreteren; dicteren; een brief dicteren; gebieden; gelasten; gezaghebben; heersen; ingeven; leiden; leidinggeven; macht uitoefenen; opdragen; ordenen; orderen; organiseren; overheersen; rangordenen; rangschikken; regelen; regeren; schikken; uitvaardigen; verordenen; verordonneren; voorschrijven
supply aanleveren; afleveren; bestellen; bevoorraden; bezorgen; brengen; leveren; overhandigen; rondbrengen; thuisbezorgen; toedragen; toeleveren; toevoeren; verschaffen; verstrekken; versturen; zenden

Verwante woorden van "bezorging":

  • bezorgingen

Wiktionary: bezorging


Cross Translation:
FromToVia
bezorging delivery livraison — commerce|nocat=1 Action de livrer de la marchandise qu’on a vendue