Nederlands

Uitgebreide vertaling voor bijspringen (Nederlands) in het Engels

bijspringen:

bijspringen werkwoord (spring bij, springt bij, sprong bij, sprongen bij, bijgesprongen)

  1. bijspringen (helpen; assisteren; ondersteunen; )
    to assist; to help; to attend; to be attentive; to extend the hand; to be helpful; to back up; to aid; to prop up; to make oneself useful; to second; to back; to do good
    • assist werkwoord (assists, assisted, assisting)
    • help werkwoord (helps, helped, helping)
    • attend werkwoord (attends, attended, attending)
    • be attentive werkwoord (is attentive, being attentive)
    • extend the hand werkwoord (extends the hand, extended the hand, extending the hand)
    • be helpful werkwoord (is helpful, being helpful)
    • back up werkwoord (backs up, backed up, backing up)
    • aid werkwoord (aids, aided, aiding)
    • prop up werkwoord (props up, propped up, propping up)
    • make oneself useful werkwoord (makes oneself useful, made oneself useful, making oneself useful)
    • second werkwoord (seconds, seconded, seconding)
    • back werkwoord (backs, backed, backing)
    • do good werkwoord (does good, did good, doing good)
  2. bijspringen (meehelpen)
    to support; to help; to lend a hand; give a hand
    • support werkwoord (supports, supported, supporting)
    • help werkwoord (helps, helped, helping)
    • lend a hand werkwoord (lends a hand, lent a hand, lending a hand)
    • give a hand werkwoord
  3. bijspringen (iemand vervangen)

Conjugations for bijspringen:

o.t.t.
  1. spring bij
  2. springt bij
  3. springt bij
  4. springen bij
  5. springen bij
  6. springen bij
o.v.t.
  1. sprong bij
  2. sprong bij
  3. sprong bij
  4. sprongen bij
  5. sprongen bij
  6. sprongen bij
v.t.t.
  1. heb bijgesprongen
  2. hebt bijgesprongen
  3. heeft bijgesprongen
  4. hebben bijgesprongen
  5. hebben bijgesprongen
  6. hebben bijgesprongen
v.v.t.
  1. had bijgesprongen
  2. had bijgesprongen
  3. had bijgesprongen
  4. hadden bijgesprongen
  5. hadden bijgesprongen
  6. hadden bijgesprongen
o.t.t.t.
  1. zal bijspringen
  2. zult bijspringen
  3. zal bijspringen
  4. zullen bijspringen
  5. zullen bijspringen
  6. zullen bijspringen
o.v.t.t.
  1. zou bijspringen
  2. zou bijspringen
  3. zou bijspringen
  4. zouden bijspringen
  5. zouden bijspringen
  6. zouden bijspringen
diversen
  1. spring bij!
  2. springt bij!
  3. bijgesprongen
  4. bijspringend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor bijspringen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aid assistentie; bijstand; dienstbetoon; handreiking; hulp; hulpbetoon; hulpje; hulpverlenen; hulpverlening; knecht; ondersteuning; steun; support
back achterkant; achterspeler; achterzijde; back; leuning; rug; rugleuning; rugzijde
help aanmoediging; aansporen; aansporing; assistentie; bijstand; boerenknecht; dienstbetoon; handreiking; help; hulp; hulpbetoon; hulpje; hulpmiddel; hulpverlening; knecht; medewerking; ondersteuning; online-Help; opwekking; redmiddel; ressource; steun; stimulans; support
second minuutje; moment; ogenblik; oogwenk; seconde; tel
support aanhangen; aanmoedigen; aanmoediging; aansporen; aansporing; aanvuren; assistentie; bijstand; dienst; dienstbetoon; driepoot; gunst; houvast; hulpbetoon; kost; medewerking; onderbouwing; onderhoud; onderhoudsgeld; onderstel; ondersteuning; opwekking; poot; rugsteun; schoorbalk; schraagpijler; schuinse steunbalk; sokkel; staander; steun; steunbalk; stimulans; stimuleren; stut; stutbalk; support; toejuichen; voedsel; voet; voetstuk; zuilvoet
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aid assisteren; bijspringen; bijstaan; helpen; ondersteunen; seconderen; weldoen assisteren; handreiken
assist assisteren; bijspringen; bijstaan; helpen; ondersteunen; seconderen; weldoen assisteren; bijdragen; handreiken; meehelpen
attend assisteren; bijspringen; bijstaan; helpen; ondersteunen; seconderen; weldoen aandachtig luisteren; aanwezig zijn; bekijken; bijwonen; gadeslaan; gewaarworden; horen; merken; observeren; opdagen; opduiken; opkomen; opletten; signaleren; toeluisteren; verschijnen; voelen; waarnemen; zien
back assisteren; bijspringen; bijstaan; helpen; ondersteunen; seconderen; weldoen financieren; opkomen voor
back up assisteren; bijspringen; bijstaan; helpen; ondersteunen; seconderen; weldoen bijvallen; een back-up maken; gelijk geven; instemmen; rugsteunen; steunen
be attentive assisteren; bijspringen; bijstaan; helpen; ondersteunen; seconderen; weldoen behulpzaam zijn; gedienstig zijn
be helpful assisteren; bijspringen; bijstaan; helpen; ondersteunen; seconderen; weldoen behulpzaam zijn; gedienstig zijn
do good assisteren; bijspringen; bijstaan; helpen; ondersteunen; seconderen; weldoen
extend the hand assisteren; bijspringen; bijstaan; helpen; ondersteunen; seconderen; weldoen gerieven
give a hand bijspringen; meehelpen
help assisteren; bijspringen; bijstaan; helpen; meehelpen; ondersteunen; seconderen; weldoen assisteren; avanceren; bijdragen; gerieven; handreiken; helpen; meehelpen; promoten
lend a hand bijspringen; meehelpen
make oneself useful assisteren; bijspringen; bijstaan; helpen; ondersteunen; seconderen; weldoen gerieven
prop up assisteren; bijspringen; bijstaan; helpen; ondersteunen; seconderen; weldoen dragen; ondersteunen; schoren; schragen; steunen; stutten
replace someone bijspringen; iemand vervangen
second assisteren; bijspringen; bijstaan; helpen; ondersteunen; seconderen; weldoen
support bijspringen; meehelpen aanmoedigen; activeren; behouden; bekrachtigen; bevestigen; bezegelen; bezielen; bijvallen; dragen; financieel steunen; financieren; goedkeuren; homologeren; in stand houden; instemmen; met palen stutten; onderhouden; ondersteunen; oppeppen; opwekken; rugsteunen; schoren; schragen; steunen; stimuleren; stutten; van mening zijn; voorstaan
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
back achteruit; achterwaarts; andermaal; eertijds; naar achter; naar achteren; nogmaals; opnieuw; rugwaarts; terug; voorheen; voormaals; vroeger; weder; wederom; weer; weerom
help help
second tweede