Overzicht
Nederlands naar Engels:   Meer gegevens...
  1. bindend:
  2. binden:
  3. Wiktionary:
  4. Gebruikers suggesties voor bindend:
    • bonding


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor bindend (Nederlands) in het Engels

bindend:

bindend bijvoeglijk naamwoord

  1. bindend (stringent; dwingend; strikt; streng)
    stringent; binding

Vertaal Matrix voor bindend:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
binding band; binding; boekomslag; gebondenheid; gegevensbinding; het gebonden zijn; kaft; omslag
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
binding binden; boekbinden; inbinden
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
binding bindend; dwingend; streng; strikt; stringent bindende
stringent bindend; dwingend; streng; strikt; stringent accuraat; dringend; gedetailleerd; klemmend; met spoed; minutieus; nauwgezet; nauwkeurig; onvermurwbaar; precies; rigoureus; secuur; spoedeisend; stipt; streng; strikt; stringent; urgent; zorgvuldig

Wiktionary: bindend


Cross Translation:
FromToVia
bindend binding contraignant — Qui contraindre à faire quelque chose.
bindend mandatory; compulsory; obligatory; binding; required obligatoire — Qui a la force d’obliger suivant la religion, suivre la loi.

bindend vorm van binden:

binden werkwoord (bind, bindt, bond, bonden, gebonden)

  1. binden (boekbinden; inbinden)
    binding; bookbinding
  2. binden (knevelen; vastbinden; strikken; vastmaken; knopen)
    to bind; to tie; to tie up; to bind fast; pinion; to fasten; to bind up; to join
    • bind werkwoord (binds, binding)
    • tie werkwoord (ties, tied, tying)
    • tie up werkwoord (ties up, tied up, tying up)
    • bind fast werkwoord (binds fast, binding fast)
    • pinion werkwoord
    • fasten werkwoord (fastens, fastened, fastening)
    • bind up werkwoord (binds up, binding up)
    • join werkwoord (joins, joined, joining)
  3. binden (ketenen; boeien; kluisteren)
    to chain; to shackle; to enchain
    • chain werkwoord (chains, chained, chaining)
    • shackle werkwoord (shackles, shackled, shackling)
    • enchain werkwoord (enchains, enchained, enchaining)

Conjugations for binden:

o.t.t.
  1. bind
  2. bindt
  3. bindt
  4. binden
  5. binden
  6. binden
o.v.t.
  1. bond
  2. bond
  3. bond
  4. bonden
  5. bonden
  6. bonden
v.t.t.
  1. heb gebonden
  2. hebt gebonden
  3. heeft gebonden
  4. hebben gebonden
  5. hebben gebonden
  6. hebben gebonden
v.v.t.
  1. had gebonden
  2. had gebonden
  3. had gebonden
  4. hadden gebonden
  5. hadden gebonden
  6. hadden gebonden
o.t.t.t.
  1. zal binden
  2. zult binden
  3. zal binden
  4. zullen binden
  5. zullen binden
  6. zullen binden
o.v.t.t.
  1. zou binden
  2. zou binden
  3. zou binden
  4. zouden binden
  5. zouden binden
  6. zouden binden
diversen
  1. bind!
  2. bindt!
  3. gebonden
  4. bindend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor binden:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
binding band; binding; boekomslag; gebondenheid; gegevensbinding; het gebonden zijn; kaft; omslag
chain aaneengeschakelde ringen om iemand mee vast te binden; aaneenschakeling; boei; cyclus; grootwinkelbedrijf; halsketting; halssnoer; kabel; kabeltouw; keten; ketting; kettinkje; kluister; reeks; rij; samentrekking; samenvoeging; scheepskabel; scheepstouw; serie; snoer; winkelketen
join aanvoegen; join
shackle aaneengeschakelde ringen om iemand mee vast te binden; boei; keten; ketting; kluister; voetboei
tie das; halsdoek; handenbinder; handenbindertje; knopen; shawl; sjaal; stropdas
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bind binden; knevelen; knopen; strikken; vastbinden; vastmaken aan elkaar binden; aan elkaar knopen; aaneenbinden; bevestigen; dichten; dichtmaken; dichtstoppen; in de val laten lopen; knopen; samenbinden; samenschikken; stoppen; strikken; vastbinden; vastknopen; vastsjorren; verbinden
bind fast binden; knevelen; knopen; strikken; vastbinden; vastmaken
bind up binden; knevelen; knopen; strikken; vastbinden; vastmaken opbinden
binding binden; boekbinden; inbinden
bookbinding binden; boekbinden; inbinden
chain binden; boeien; ketenen; kluisteren vastketenen; vastkluisteren; vastleggen
enchain binden; boeien; ketenen; kluisteren
fasten binden; knevelen; knopen; strikken; vastbinden; vastmaken aan een touw vastleggen; aan elkaar bevestigen; aan elkaar binden; aan elkaar knopen; aandrukken; aanhaken; aanhechten; aankoppelen; aanleggen; aanmeren; afmeren; bevestigen; ergens aan bevestigen; hechten; in de val laten lopen; knopen; meren; opsluiten; strikken; vastbinden; vastdrukken; vasthaken; vastknopen; vastkoppelen; vastleggen; vastmaken; vastmeren; vastnaaien; vastzetten; verbinden; verzekeren
join binden; knevelen; knopen; strikken; vastbinden; vastmaken aaneenlassen; aaneenschakelen; aansluiten; bij elkaar brengen; bijdoen; bijeen komen; bijeenbrengen; bijsluiten; bijvoegen; bundelen; combineren; concentreren; deelnemen; een combinatie maken; erbij komen; erbij voegen; in de val laten lopen; koppelen; lassen; meedoen; participeren; samenbrengen; samenkomen; samenvoegen; strikken; toevoegen; verbinden; voegen; zich voegen
pinion binden; knevelen; knopen; strikken; vastbinden; vastmaken
shackle binden; boeien; ketenen; kluisteren handboeien omdoen; in de boeien slaan; ketenen
tie binden; knevelen; knopen; strikken; vastbinden; vastmaken aan elkaar binden; aan elkaar knopen; aaneenbinden; dichtrijgen; dichtsnoeren; in de val laten lopen; knopen; rijgen; samenbinden; strikken; vastbinden; vastketenen; vastkluisteren; vastknopen; vastleggen; vastsjorren; verbinden
tie up binden; knevelen; knopen; strikken; vastbinden; vastmaken aan een touw vastleggen; aan elkaar binden; aan elkaar knopen; aanleggen; aanmeren; afbinden; afmeren; afsnoeren; bevestigen; dichtbinden; in de val laten lopen; knopen; meren; op spaarrekening vastzetten; opbinden; strikken; toebinden; vastbinden; vastknopen; vastleggen; vastmaken; vastmeren; vastzetten; verbinden; verzekeren
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
binding bindend; bindende; dwingend; streng; strikt; stringent
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
join mede; mee

Verwante definities voor "binden":

  1. een gerecht dikker maken1
    • ik bond de soep met bloem1
  2. er omheen doen en vastmaken1
    • hij bond het touw om de stapel kranten1
  3. hem in zijn vrijheid beperken1
    • mijn moeder is aan huis gebonden1

Wiktionary: binden

binden
verb
  1. vastmaken (evt. figuurlijk)
    • bindentie
binden
verb
  1. transitive connect
  2. to restrict something with a tether
  3. to attach or fasten with string

Cross Translation:
FromToVia
binden knot; bind; connect; join; tie; tie up; associate; fasten; link nouerlier au moyen d’un nœud, d'un lien.
binden bind; connect; join; tie; tie up; associate; fasten; link relierlier de nouveau, refaire le nœud qui liait et qui est défaire.
binden squeeze; strech; wind up; rack; strain; stress; tense; tighten; oppress; pinch; squash; lock up; shut up; put away; stow; confine; enclose; condense; shake hands; keep; stay serrer — Renfermer, ranger, mettre en lieu sûr, à l’abri. (Sens général).

Verwante vertalingen van bindend