Overzicht
Nederlands naar Engels:   Meer gegevens...
  1. coach:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor coach (Nederlands) in het Engels

coach:

coach [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de coach (oefenmeester)
    the coach; the trainer
    • coach [the ~] zelfstandig naamwoord
    • trainer [the ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor coach:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
coach coach; oefenmeester autobus; bus; karos; koets; omnibus; reiswagen; rijtuig; spoorrijtuig; toerauto; touringcar
trainer coach; oefenmeester oefenmeester; trainer
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
coach bijleren

Verwante woorden van "coach":


Wiktionary: coach

coach
noun
  1. trainer