Overzicht
Nederlands naar Engels:   Meer gegevens...
  1. controleren:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor controleren (Nederlands) in het Engels

controleren:

controleren werkwoord (controleer, controleert, controleerde, controleerden, gecontroleerd)

  1. controleren (nakijken; nagaan)
    to verify; to check; to examine; to audit; to inspect
    • verify werkwoord (verifies, verified, verifying)
    • check werkwoord (checks, checked, checking)
    • examine werkwoord (examines, examined, examining)
    • audit werkwoord (audits, audited, auditing)
    • inspect werkwoord (inspects, inspected, inspecting)
  2. controleren (examineren; inspecteren; schouwen; keuren)
    to control; to examine; to survey; to inspect; to view
    • control werkwoord (controls, controlled, controlling)
    • examine werkwoord (examines, examined, examining)
    • survey werkwoord (surveys, surveyd, surveying)
    • inspect werkwoord (inspects, inspected, inspecting)
    • view werkwoord (views, viewed, viewing)
  3. controleren (narekenen; natellen)
    to check; run over again; to count again
  4. controleren
    to control
    • control werkwoord (controls, controlled, controlling)
    to govern
    – direct or strongly influence the behavior of 1
    • govern werkwoord (governs, governed, governing)
      • His belief in God governs his conduct1
  5. controleren
    the auditing
    – The process an operating system uses to detect and record security-related events, such as an attempt to create, to access, or to delete objects such as files and directories. The records of such events are stored in a file known as a security log, whose contents are available only to those with the proper clearance. 2
    • auditing [the ~] zelfstandig naamwoord
  6. controleren
    to review
    – To view the contents of one resource while another resource is being presented. 2
    • review werkwoord (reviews, reviewed, reviewing)
  7. controleren
    to audit
    – To track changes in entities and fields as required. 2
    • audit werkwoord (audits, audited, auditing)

Conjugations for controleren:

o.t.t.
  1. controleer
  2. controleert
  3. controleert
  4. controleren
  5. controleren
  6. controleren
o.v.t.
  1. controleerde
  2. controleerde
  3. controleerde
  4. controleerden
  5. controleerden
  6. controleerden
v.t.t.
  1. heb gecontroleerd
  2. hebt gecontroleerd
  3. heeft gecontroleerd
  4. hebben gecontroleerd
  5. hebben gecontroleerd
  6. hebben gecontroleerd
v.v.t.
  1. had gecontroleerd
  2. had gecontroleerd
  3. had gecontroleerd
  4. hadden gecontroleerd
  5. hadden gecontroleerd
  6. hadden gecontroleerd
o.t.t.t.
  1. zal controleren
  2. zult controleren
  3. zal controleren
  4. zullen controleren
  5. zullen controleren
  6. zullen controleren
o.v.t.t.
  1. zou controleren
  2. zou controleren
  3. zou controleren
  4. zouden controleren
  5. zouden controleren
  6. zouden controleren
en verder
  1. ben gecontroleerd
  2. bent gecontroleerd
  3. is gecontroleerd
  4. zijn gecontroleerd
  5. zijn gecontroleerd
  6. zijn gecontroleerd
diversen
  1. controleer!
  2. controleert!
  3. gecontroleerd
  4. controlerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

controleren [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. controleren
    the check
    • check [the ~] zelfstandig naamwoord
  2. controleren
    the audit
    – In CMMI process-improvement work, an independent examination of a work product or set of work products to determine whether requirements are being met. 2
    • audit [the ~] zelfstandig naamwoord
  3. controleren
    the probe
    – A process that checks that a memory-address range is in user-mode address space and that the range can be read or written in the context of the current process. 2
    • probe [the ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor controleren:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
audit controleren accountantsonderzoek; accountantsverslag; audit; verificatie
auditing controleren
check controleren cheque; schaak
control afstelknop; beheer; beheersing; bescherming; bestrijding; besturing; besturingselement; bewaking; controle; hoede; mate van bekwaamheid; surveillance; toezicht; voogdij; zeggenschap; zelfbeheersing; zorg
probe controleren sonde
review beoordeling; bespreking; boekbespreking; herstelling van materiaal; kritiek; recensie; revisie; revue
survey enquête; het overzien; kartering; ondervraging; overzicht; overzichtelijkheid; rapport; reportage; totaalbeeld; verhaal; verslag; weergave
view aanblik; aanzicht; aspect; begrip; benul; bezichtigen; bezichtiging; denkbeeld; doorkijk; facet; gezicht; gezichtshoek; gezichtspunt; gezindheid; idee; interpretatie; invalshoek; inzicht; kijk; lezing; mening; meningsuiting; mentale voorstelling; oogpunt; oordeel; opinie; opvatting; opzicht; overtuiging; panorama; perspectief; prospect; standpunt; uitzicht; vaststaande mening; vergezicht; verreikend uitzicht; visie; vue; weergave; zicht; zienswijs; zienswijze
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
audit controleren; nagaan; nakijken auditeren
check controleren; nagaan; nakijken; narekenen; natellen aankruisen; beheersen; bekijken; beproeven; beteugelen; bezichtigen; checken; examineren; hertellen; iets opzoeken; inspecteren; intomen; keuren; merken; nagaan; natrekken; nazoeken; onderzoeken; overhoren; proberen; testen; toetsen; uitproberen; uittesten; verifiëren
control controleren; examineren; inspecteren; keuren; schouwen bedaren; bedwingen; beheersen; bekijken; beproeven; beteugelen; bezichtigen; examineren; in bedwang houden; inbinden; inspecteren; intomen; keuren; manipuleren; matigen; onder gezag brengen; onderwerpen; onderzoeken; overhoren; temmen; testen; toetsen; zich bedwingen
count again controleren; narekenen; natellen hertellen; testen; toetsen; uitproberen; uittesten
examine controleren; examineren; inspecteren; keuren; nagaan; nakijken; schouwen aanschouwen; aanvragen; aanzoeken; bekijken; beproeven; bezichtigen; bezien; examen afnemen; examineren; fouilleren; inspecteren; keuren; onderzoeken; overhoren; proberen; testen; toetsen; uitnodigen; uitproberen; uittesten; verzoeken; visiteren; vragen
govern controleren
inspect controleren; examineren; inspecteren; keuren; nagaan; nakijken; schouwen aanschouwen; bekijken; beproeven; bezichtigen; bezien; inspecteren; keuren; kijken; monsteren; monsters nemen; onderzoeken; overzien; schouwen; testen; toeschouwen
probe met sonde onderzoeken; sonderen
review controleren bediscussiëren; bepraten; bespreken; doorpraten; doorspreken; hervormen; herzien; onderwerp behandelen; praten over; recenseren; reformeren; spreken over; terugblikken
run over again controleren; narekenen; natellen
survey controleren; examineren; inspecteren; keuren; schouwen in kaart brengen; inschrijven; inspecteren; kadastreren; karteren; overzien
verify controleren; nagaan; nakijken aantonen; bekijken; beproeven; bewijzen; bezichtigen; iets opzoeken; inspecteren; keuren; nagaan; nazoeken; onderzoeken; staven; testen; verifieren; zekerstellen
view controleren; examineren; inspecteren; keuren; schouwen aanblikken; aankijken; aanschouwen; aanzien; bekijken; bezichtigen; bezien; gadeslaan; inspecteren; kijken; observeren; waarnemen; weergeven; zien
- checken; nakijken
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
auditing verificatie van de rekeningen
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
check ruiten
review benard; benauwd; ernstig; hachelijk; kritiek; penibel; zorgelijk; zorgwekkend

Synoniemen voor "controleren":


Verwante definities voor "controleren":

  1. kijken of het klopt3
    • heb je gecontroleerd of het licht uit is?3

Wiktionary: controleren

controleren
verb
  1. inspecteren, toezicht houden, onderzoeken, nazien
controleren
noun
  1. The act of listening, carrying out surveillance on
verb
  1. watch over, guard
  2. to control
  3. to exercise influence over, to suggest or dictate the behavior of
  4. to verify or compare with a source of information
  5. to inspect, examine
  6. to check IDs
  7. check or investigate particularly

Cross Translation:
FromToVia
controleren watch over; examine; oversee surveillerobserver avec attention ; examiner ; contrôler.
controleren check; verify; audit vérifierexaminer, rechercher si une chose est vraie, si elle est telle qu’elle doit être ou qu’on l’déclarer.