Nederlands

Uitgebreide vertaling voor eindig (Nederlands) in het Engels

eindig:

eindig bijvoeglijk naamwoord

  1. eindig (vergankelijk; voorbijgaand)
    evanescent; transient; perishing; volatile; transitory; temporary; fleeting; passing; momentary; perfunctory; superficial; of short duration; brief; close; casual; current; empty; null; short; informal; cursory

Vertaal Matrix voor eindig:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
current drift; driftstroom; electrische stroom; elektriciteit; energie; stroom; thermiek; zeestroming
passing verstrijken; vervallen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
brief inlichten; inseinen; onderrichten; voorlichten
close afsluiten; dichtdoen; dichten; dichtgaan; dichtmaken; dichtstoppen; dichtvallen; sluiten; stoppen; toedoen; toedraaien; toemaken; toetrekken; toevallen; zich sluiten
empty afscheiden; afvoeren; ledigen; leegdrinken; leeggieten; leeghalen; leegmaken; legen; lozen; opdrinken; opruimen; plunderen; reinigen; ruimen; schoonmaken; spuien; uitdrinken; uitgieten; uithalen; uitknijpen; uitmesten; uitnemen; uitpersen; uitruimen; uitscheiden; uitstoten; uitwateren; uitwerpen; uitzuigen; water afvoeren; water lozen
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
brief eindig; vergankelijk; voorbijgaand bondig; haastig; kort; kortstondig; samengevat; terloops; vluchtig
casual eindig; vergankelijk; voorbijgaand in het voorbijgaan; informeel; losjes; luchthartig; luchtig; speels; terloops; voorlopig; vrijblijvend
current eindig; vergankelijk; voorbijgaand actueel; actuele; bijdetijds; courant; gangbaar; gebruikelijk; gewoon; huidig; modern; momenteel; momentele; op dit ogenblik; tegenwoordig; van vandaag
cursory eindig; vergankelijk; voorbijgaand haastig; kortstondig; terloops; vluchtelings; vluchtig
empty eindig; vergankelijk; voorbijgaand hol; ijdel; inhoudsloos; ledig; leeg; loos; nietszeggend; onbezet; ongevuld; zonder inhoud
evanescent eindig; vergankelijk; voorbijgaand
fleeting eindig; vergankelijk; voorbijgaand
informal eindig; vergankelijk; voorbijgaand informeel; voorlopig; vrijblijvend
momentary eindig; vergankelijk; voorbijgaand momenteel; momentele; op dit ogenblik
null eindig; vergankelijk; voorbijgaand nietig; null; ongeldig
perfunctory eindig; vergankelijk; voorbijgaand vluchtelings
short klein; ondermaats; van geringe afmeting
superficial eindig; vergankelijk; voorbijgaand oppervlakkig; vluchtelings; zonder diepgang
temporary eindig; vergankelijk; voorbijgaand aards; kortstondig; loco-; plaatsvervangend; provisorisch; temporeel; tijdelijk; tijdelijke; tussentijds; voor enige tijd; voorbijgaand; voorlopig; waarnemend; zolang
transient eindig; vergankelijk; voorbijgaand
transitory eindig; vergankelijk; voorbijgaand
volatile eindig; vergankelijk; voorbijgaand
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
close dichtbij; in de buurt; nabij; nabijgelegen; vlakbij
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
close eindig; vergankelijk; voorbijgaand bedompt; benauwd; drukkend; effen; egaal; gehecht; gelijk; geslepen; glad; muf; plat; rakelings; strak; ternauwernood; verknocht; vlak; vlakuit
of short duration eindig; vergankelijk; voorbijgaand
passing eindig; vergankelijk; voorbijgaand in het voorbijgaan; losjes; terloops
perishing eindig; vergankelijk; voorbijgaand
short eindig; vergankelijk; voorbijgaand bruusk; kortaf; nors; onzacht

Verwante woorden van "eindig":

  • eindigheid, eindige

Wiktionary: eindig

eindig
adjective
  1. een einde hebbende
eindig
adjective
  1. having an end or limit
  2. passing or disappearing with time; transitory

eindigen:

eindigen werkwoord (eindig, eindigt, eindigde, eindigden, geëindigd)

  1. eindigen (een einde maken aan; beëindigen; afsluiten; ophouden; stoppen)
    to finish; to conclude; to end; to bring to an end; to finish off; to bring to a close; to bring to a conclusion
    • finish werkwoord (finishes, finished, finishing)
    • conclude werkwoord (concludes, concluded, concluding)
    • end werkwoord (ends, ended, ending)
    • bring to an end werkwoord (brings to an end, brought to an end, bringing to an end)
    • finish off werkwoord (finishes off, finished off, finishing off)
    • bring to a close werkwoord (brings to a close, brought to a close, bringing to a close)
    • bring to a conclusion werkwoord (brings to a conclusion, brought to a conclusion, bringing to a conclusion)
  2. eindigen (voltooien)
    to finish; to get ready
    • finish werkwoord (finishes, finished, finishing)
    • get ready werkwoord (gets ready, got ready, getting ready)
  3. eindigen (ten einde lopen; aflopen)
    to come to an end; to end; to bring to a close; to finish off; to draw to an end; to finish
    • come to an end werkwoord (comes to an end, came to an end, coming to an end)
    • end werkwoord (ends, ended, ending)
    • bring to a close werkwoord (brings to a close, brought to a close, bringing to a close)
    • finish off werkwoord (finishes off, finished off, finishing off)
    • draw to an end werkwoord (draws to an end, drew to an end, drawing to an end)
    • finish werkwoord (finishes, finished, finishing)
  4. eindigen (finishen; aankomen)
    to finish; to end
    • finish werkwoord (finishes, finished, finishing)
    • end werkwoord (ends, ended, ending)
  5. eindigen (teneindelopen; aflopen)
    to turn out; to end; to land; to run down; to come to rest
    • turn out werkwoord (turns out, turned out, turning out)
    • end werkwoord (ends, ended, ending)
    • land werkwoord (lands, landed, landing)
    • run down werkwoord (runs down, ran down, running down)
    • come to rest werkwoord (comes to rest, came to rest, coming to rest)

Conjugations for eindigen:

o.t.t.
  1. eindig
  2. eindigt
  3. eindigt
  4. eindigen
  5. eindigen
  6. eindigen
o.v.t.
  1. eindigde
  2. eindigde
  3. eindigde
  4. eindigden
  5. eindigden
  6. eindigden
v.t.t.
  1. ben geëindigd
  2. bent geëindigd
  3. is geëindigd
  4. zijn geëindigd
  5. zijn geëindigd
  6. zijn geëindigd
v.v.t.
  1. was geëindigd
  2. was geëindigd
  3. was geëindigd
  4. waren geëindigd
  5. waren geëindigd
  6. waren geëindigd
o.t.t.t.
  1. zal eindigen
  2. zult eindigen
  3. zal eindigen
  4. zullen eindigen
  5. zullen eindigen
  6. zullen eindigen
o.v.t.t.
  1. zou eindigen
  2. zou eindigen
  3. zou eindigen
  4. zouden eindigen
  5. zouden eindigen
  6. zouden eindigen
diversen
  1. eindig!
  2. eindigt!
  3. geëindigd
  4. eindigend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

eindigen [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. eindigen (ophouden; staken; uitscheiden; kappen; afhaken)
    the cease; the quitting; the knock off; the stopping
    • cease [the ~] zelfstandig naamwoord
    • quitting [the ~] zelfstandig naamwoord
    • knock off [the ~] zelfstandig naamwoord
    • stopping [the ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor eindigen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
cease afhaken; eindigen; kappen; ophouden; staken; uitscheiden
end afstand; beëindiging; distantie; einde; eindpunt; end; finale; slot; sluiting
finish afkrijgen; afwerking; einde; eindpunt; eindstreep; end; fineer; finish; finishlijn; meet; uitpraten; uitpraten tot het eind; uitspreken
knock off afhaken; eindigen; kappen; ophouden; staken; uitscheiden
land land; landmassa
quitting afhaken; eindigen; kappen; ophouden; staken; uitscheiden
stopping afhaken; eindigen; kappen; ophouden; staken; uitscheiden aborteren; afhouden; afstoppen; beletten; opvulling; stilhouden; stoppen; vulling; vulsel; weerhouden
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bring to a close aflopen; afsluiten; beëindigen; een einde maken aan; eindigen; ophouden; stoppen; ten einde lopen beslissen; besluiten
bring to a conclusion afsluiten; beëindigen; een einde maken aan; eindigen; ophouden; stoppen
bring to an end afsluiten; beëindigen; een einde maken aan; eindigen; ophouden; stoppen afkrijgen; afmaken; afronden; afwerken; beëindigen; completeren; een einde maken aan; klaarkrijgen; klaarmaken; volbrengen; volmaken; voltooien
cease aflaten; aftakelen; ermee uitscheiden; opgeven; ophouden; staken; stoppen; uitscheiden; verzwakken; wegglijden
come to an end aflopen; eindigen; ten einde lopen beslissen; besluiten
come to rest aflopen; eindigen; teneindelopen
conclude afsluiten; beëindigen; een einde maken aan; eindigen; ophouden; stoppen afleiden; afsluiten; concluderen; deduceren; een gevolgtrekking maken; iets afleiden uit; naar einde toewerken; opmaken uit
draw to an end aflopen; eindigen; ten einde lopen
end aankomen; aflopen; afsluiten; beëindigen; een einde maken aan; eindigen; finishen; ophouden; stoppen; ten einde lopen; teneindelopen afgrenzen; afkrijgen; afmaken; afronden; afsluiten; afwerken; begrenzen; belanden; beslissen; besluiten; beëindigen; completeren; een einde maken aan; geraken; gesprek beëindigen; halthouden; klaarkrijgen; klaarmaken; naar einde toewerken; stoppen; terechtkomen; van grenzen voorzien; verzeilen; volbrengen; volmaken; voltooien
finish aankomen; aflopen; afsluiten; beëindigen; een einde maken aan; eindigen; finishen; ophouden; stoppen; ten einde lopen; voltooien afdoen; afkrijgen; afmaken; afronden; afsluiten; afwerken; beslissen; besluiten; beëindigen; completeren; een einde maken aan; fiksen; garneren; in orde maken; klaarkrijgen; klaarmaken; klaarspelen; klaren; ledigen; leegdrinken; leegeten; leeghalen; leegmaken; naar einde toewerken; opdrinken; opeten; opgebruiken; opkrijgen; opmaken; opruimen; opsmukken; perfectioneren; regelen; reinigen; schoonmaken; schotels garneren; uitdrinken; uithalen; uitkrijgen; uitmesten; uitpraten; uitruimen; uitspelen; uitspreken; versieren; vervolledigen; vervolmaken; volbrengen; volledig maken; volmaken; voltooien; voor elkaar krijgen
finish off aflopen; afsluiten; beëindigen; een einde maken aan; eindigen; ophouden; stoppen; ten einde lopen afmaken; doden; doodmaken; doodslaan; liquideren; ombrengen; van kant maken; vermoorden
get ready eindigen; voltooien afkrijgen; afmaken; afronden; afwerken; beëindigen; completeren; een einde maken aan; gereedmaken; klaarkrijgen; klaarmaken; volbrengen; volmaken; voltooien
knock off afstoten; eraf duwen; erafschoppen
land aflopen; eindigen; teneindelopen afdalen; landen; naar beneden dalen; naar beneden komen; neerdalen; neerkomen; omlaagkomen; op de grond komen; op zijn pootjes terechtkomen; raken; terechtkomen; treffen
run down aflopen; eindigen; teneindelopen afkraken; afrennen; katten; kraken; kritiseren; omverlopen; uitwonen
stopping doen stoppen
turn out aflopen; eindigen; teneindelopen ontpoppen als; ophoesten; resultaat; resulteren; tot gevolg hebben; uitdoen; uitdraaien; uitdraaien op iets; uitlopen; uitmonden; uitpakken; uitrukken; uitscheuren; voor de dag komen met
- aflopen; ophouden; stoppen

Synoniemen voor "eindigen":


Antoniemen van "eindigen":


Verwante definities voor "eindigen":

  1. er komt een eind aan, het gaat voorbij1
    • de voorstelling is al geëindigd1
  2. niet meer doorgaan1
    • de school eindigt om vier uur1

Wiktionary: eindigen

eindigen
verb
  1. iets tot een besluit voeren
eindigen
verb
  1. to come to an end
  2. ergative, intransive: be finished, be terminated
  3. to climax

Cross Translation:
FromToVia
eindigen finish; come to an end; end up; expire; conclude; terminate finirachever, terminer, arriver à échéance, cesser, finaliser.