Overzicht
Nederlands naar Engels:   Meer gegevens...
  1. formuleren:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor formuleren (Nederlands) in het Engels

formuleren:

formuleren werkwoord (formuleer, formuleert, formuleerde, formuleerden, geformuleerd)

  1. formuleren (in een formule brengen)
    to formulate; to phrase; to put into words; to word
    • formulate werkwoord (formulates, formulated, formulating)
    • phrase werkwoord (phrases, phrased, phrasing)
    • put into words werkwoord (puts into words, put into words, putting into words)
    • word werkwoord (words, worded, wording)
  2. formuleren (verwoorden; verbaliseren)
    to verbalize; to phrase; to express; to put into words; to voice; to verbalise
    • verbalize werkwoord, Amerikaans (verbalizes, verbalized, verbalizing)
    • phrase werkwoord (phrases, phrased, phrasing)
    • express werkwoord (expresss, expressed, expressing)
    • put into words werkwoord (puts into words, put into words, putting into words)
    • voice werkwoord (voices, voiced, voicing)
    • verbalise werkwoord, Brits

Conjugations for formuleren:

o.t.t.
  1. formuleer
  2. formuleert
  3. formuleert
  4. formuleren
  5. formuleren
  6. formuleren
o.v.t.
  1. formuleerde
  2. formuleerde
  3. formuleerde
  4. formuleerden
  5. formuleerden
  6. formuleerden
v.t.t.
  1. heb geformuleerd
  2. hebt geformuleerd
  3. heeft geformuleerd
  4. hebben geformuleerd
  5. hebben geformuleerd
  6. hebben geformuleerd
v.v.t.
  1. had geformuleerd
  2. had geformuleerd
  3. had geformuleerd
  4. hadden geformuleerd
  5. hadden geformuleerd
  6. hadden geformuleerd
o.t.t.t.
  1. zal formuleren
  2. zult formuleren
  3. zal formuleren
  4. zullen formuleren
  5. zullen formuleren
  6. zullen formuleren
o.v.t.t.
  1. zou formuleren
  2. zou formuleren
  3. zou formuleren
  4. zouden formuleren
  5. zouden formuleren
  6. zouden formuleren
en verder
  1. is geformuleerd
  2. zijn geformuleerd
diversen
  1. formuleer!
  2. formuleert!
  3. geformuleerd
  4. formulerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor formuleren:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
formulate opmaken; opstellen; redigeren
phrase bepaling; frase; gezegde; uitdrukking; woordgroep; zegswijze; zin; zin taalkundig; zinsnede
voice stem; stemgeluid
word woord
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
express formuleren; verbaliseren; verwoorden betonen; betuigen; openbaren; spuien; tot uitdrukking brengen; uitdrukken; uitdrukking geven aan; uiten; uiting geven aan; vertolken; verwoorden; zich uiten
formulate formuleren; in een formule brengen inkleden
phrase formuleren; in een formule brengen; verbaliseren; verwoorden fraseren; inkleden
put into words formuleren; in een formule brengen; verbaliseren; verwoorden fraseren; inkleden
verbalise formuleren; verbaliseren; verwoorden
verbalize formuleren; verbaliseren; verwoorden
voice formuleren; verbaliseren; verwoorden
word formuleren; in een formule brengen inkleden

Wiktionary: formuleren

formuleren
verb
  1. in woorden omzetten
formuleren
verb
  1. to reduce to, or express in, a formula; to put in a clear and definite form of statement or expression

Cross Translation:
FromToVia
formuleren formulate; articulate; word formulermettre en formule.