Overzicht
Nederlands naar Engels:   Meer gegevens...
  1. gelastend:
  2. gelasten:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor gelastend (Nederlands) in het Engels

gelastend:

gelastend bijvoeglijk naamwoord

  1. gelastend (imperatief; dwingend; vereisend; gebiedend)
    compelling; imperative

Vertaal Matrix voor gelastend:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
imperative gebiedende wijs; imperatief; wezenlijkste
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
compelling dwingend; gebiedend; gelastend; imperatief; vereisend aangrijpend; emotioneel; fascinerend; hartroerend; hartveroverend; ontroerend; onweerstaanbaar; roerend
imperative dwingend; gebiedend; gelastend; imperatief; vereisend broodnodig; door de behoefte vereist; hoognodig; nodig; noodzakelijk; onafwendbaar; onafwijsbaar; onherroepelijk; onontkoombaar; onvermijdelijk

gelasten:

gelasten werkwoord (gelast, gelastte, gelastten, gelast)

  1. gelasten (verordonneren; opdragen; decreteren; )
    to dedicate; to commission; to decree; to devote; to order; to dictate; to charge; to rule; to exert power; to force; to command
    • dedicate werkwoord (dedicates, dedicated, dedicating)
    • commission werkwoord (commissions, commissioned, commissioning)
    • decree werkwoord (decrees, decreed, dercreeing)
    • devote werkwoord (devotes, devoted, devoting)
    • order werkwoord (orders, ordered, ordering)
    • dictate werkwoord (dictates, dictated, dictating)
    • charge werkwoord (charges, charged, charging)
    • rule werkwoord (rules, ruled, ruling)
    • exert power werkwoord (exerts power, exerted power, exerting power)
    • force werkwoord (forces, forced, forcing)
    • command werkwoord (commands, commanded, commanding)
  2. gelasten (bevelen; opdragen; commanderen; )
    to order; to command; to charge
    • order werkwoord (orders, ordered, ordering)
    • command werkwoord (commands, commanded, commanding)
    • charge werkwoord (charges, charged, charging)
  3. gelasten (gebieden; voorschrijven)
    to dictate; to instruct; to direct; to order; to bid
    • dictate werkwoord (dictates, dictated, dictating)
    • instruct werkwoord (instructs, instructed, instructing)
    • direct werkwoord (directs, directed, directing)
    • order werkwoord (orders, ordered, ordering)
    • bid werkwoord (bids, bidding)
  4. gelasten (voorschrijven; bevelen; gebieden; dicteren)
    to ordain; to order; to charge
    • ordain werkwoord (ordains, ordained, ordaining)
    • order werkwoord (orders, ordered, ordering)
    • charge werkwoord (charges, charged, charging)

Conjugations for gelasten:

o.t.t.
  1. gelast
  2. gelast
  3. gelast
  4. gelasten
  5. gelasten
  6. gelasten
o.v.t.
  1. gelastte
  2. gelastte
  3. gelastte
  4. gelastten
  5. gelastten
  6. gelastten
v.t.t.
  1. heb gelast
  2. hebt gelast
  3. heeft gelast
  4. hebben gelast
  5. hebben gelast
  6. hebben gelast
v.v.t.
  1. had gelast
  2. had gelast
  3. had gelast
  4. hadden gelast
  5. hadden gelast
  6. hadden gelast
o.t.t.t.
  1. zal gelasten
  2. zult gelasten
  3. zal gelasten
  4. zullen gelasten
  5. zullen gelasten
  6. zullen gelasten
o.v.t.t.
  1. zou gelasten
  2. zou gelasten
  3. zou gelasten
  4. zouden gelasten
  5. zouden gelasten
  6. zouden gelasten
en verder
  1. ben gelast
  2. bent gelast
  3. is gelast
  4. zijn gelast
  5. zijn gelast
  6. zijn gelast
diversen
  1. gelast!
  2. gelast!
  3. gelast
  4. gelastend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor gelasten:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bid aanbieding; aanbod; bod; koopje; motie; offerte; propositie; speciale aanbieding; voorstel; voorstel doen
charge aanklacht; beschuldiging; electrische lading; lading; proces verbaal; rapport; tenlastelegging; toeslag; verklaring
command aanvoeren; aanvoering; aanwijzing; autoriteit; beheersing; bevel; bevelschrift; commando; consigne; dienstorder; dwangbevel; gebod; gezag; heerschappij; instructie; leiding; macht; mate van bekwaamheid; opdracht; oppperbevel; order; taak; voorgaan; voorschrift
commission aanstelling; afsluitpremie; afsluitprovisie; benoeming; bevelschrift; commissie; installatie; lastbrief; makelaarsprovisie; mandaat; officiersaanstelling; provisie
decree afkondiging; arrest; beslissing; besluit; besluiten; decreet; maatregel; raadsbesluit; regeringsbesluit; schikking; uitvaardiging; voorziening
force aandrijfkracht; aandrijving; drijfkracht; forceren; geweld; heir; kracht; krijgsmacht; leger; legermacht; macht; mankracht; motor; opdringen; strijdmacht; stuwkracht; troepenmacht; vermogen
order aanwijzing; bestelling; bevel; bevelschrift; bezorging; commando; consigne; decoratie; dienstorder; dwangbevel; ereteken; gebod; instructie; lastbrief; lintje; mandaat; onderscheiding; onderscheidingsteken; opdracht; orde; order; overhandiging; regelmaat; ridderorde; taak; voorschrift; z-volgorde
rule bewind; dienstvoorschrift; filter; gezag; macht; overheersing; regel; regentschap; regeringsstelsel; regime; reglement; richtlijn; richtsnoer; staatsbestel; stelregel; voorschrift; wetmatigheid
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bid gebieden; gelasten; voorschrijven opbieden
charge bevelen; commanderen; decreteren; dicteren; gebieden; gelasten; opdragen; verordenen; verordonneren; voorschrijven aanklagen; beschuldigen; betichten; casseren; chargeren; factureren; in rekening brengen; incrimineren; overdrijven; ten laste leggen; tenlaste leggen; verdacht maken; verdenken
command bevelen; commanderen; decreteren; gebieden; gelasten; opdragen; verordenen; verordonneren aanvoeren; besturen; bevel voeren over; commanderen; leiden; leiding geven; leidinggeven; managen; voorzitten
commission bevelen; commanderen; decreteren; gebieden; gelasten; opdragen; verordenen; verordonneren
decree bevelen; commanderen; decreteren; gebieden; gelasten; opdragen; verordenen; verordonneren afkondigen; decreteren; uitvaardigen
dedicate bevelen; commanderen; decreteren; gebieden; gelasten; opdragen; verordenen; verordonneren toewijden
devote bevelen; commanderen; decreteren; gebieden; gelasten; opdragen; verordenen; verordonneren toewijden
dictate bevelen; commanderen; decreteren; gebieden; gelasten; opdragen; verordenen; verordonneren; voorschrijven dicteren; een brief dicteren; ingeven
direct gebieden; gelasten; voorschrijven aanvoeren; begeleiden; besturen; dirigeren; leiden; leiding geven; managen; meevoeren; orkest dirigeren; regisseren; verwijzen; verwijzen naar; voeren; voorzitten
exert power bevelen; commanderen; decreteren; gebieden; gelasten; opdragen; verordenen; verordonneren gezaghebben; heersen; macht uitoefenen; overheersen; regeren
force bevelen; commanderen; decreteren; gebieden; gelasten; opdragen; verordenen; verordonneren doordrijven; dwingen; dwingen te doen; forceren; noodzaken tot; opdringen
instruct gebieden; gelasten; voorschrijven bijbrengen; doceren; inlichten; instructie geven; instrueren; lesgeven; onderrichten; onderwijzen; opdracht geven; opdragen; voorlichten
ordain bevelen; dicteren; gebieden; gelasten; voorschrijven afkondigen; decreteren; uitvaardigen
order bevelen; commanderen; decreteren; dicteren; gebieden; gelasten; opdragen; verordenen; verordonneren; voorschrijven aanrukken; aanvoeren; afkondigen; bestellen; bevel voeren over; catalogiseren; classificeren; commanderen; decreteren; dicteren; een brief dicteren; gezaghebben; heersen; ingeven; leiden; leidinggeven; macht uitoefenen; ordenen; orderen; organiseren; overheersen; rangordenen; rangschikken; regelen; regeren; schikken; uitvaardigen
rule bevelen; commanderen; decreteren; gebieden; gelasten; opdragen; verordenen; verordonneren gezaghebben; heersen; heersen van griep; macht uitoefenen; overheersen; regeren; verspreiden van ziekte
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
devote bemind; dierbaar; geliefd; lief; toegenegen
direct directe; frontaal; klassikaal; openlijk; ronduit

Wiktionary: gelasten

gelasten
verb
  1. (inergatief) een dwingende opdracht geven
gelasten
verb
  1. to issue a command

Cross Translation:
FromToVia
gelasten command; tell; dictate; book; procure commander — Ordonner, enjoindre quelque chose à quelqu’un. (Sens général).