Overzicht
Nederlands naar Engels:   Meer gegevens...
  1. gelijkmatigheid:
  2. gelijkmatig:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor gelijkmatigheid (Nederlands) in het Engels

gelijkmatigheid:

gelijkmatigheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord

  1. de gelijkmatigheid (gelijkmoedigheid; kalmte; onverstoorbaarheid)
    the imperturbability; the composure; the equanimity; the equability; the regularity; the evenness of temper
  2. de gelijkmatigheid (gelijkheid)
    the evenness
    • evenness [the ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor gelijkmatigheid:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
composure gelijkmatigheid; gelijkmoedigheid; kalmte; onverstoorbaarheid beheersing; controle; gemoedsrust; gerustheid; rust; sereniteit; zelfbeheersing
equability gelijkmatigheid; gelijkmoedigheid; kalmte; onverstoorbaarheid
equanimity gelijkmatigheid; gelijkmoedigheid; kalmte; onverstoorbaarheid
evenness gelijkheid; gelijkmatigheid analogie; effenheid; gelijkaardigheid; gelijksoortigheid; regelmatigheid; soortgelijkheid; vlakheid
evenness of temper gelijkmatigheid; gelijkmoedigheid; kalmte; onverstoorbaarheid
imperturbability gelijkmatigheid; gelijkmoedigheid; kalmte; onverstoorbaarheid
regularity gelijkmatigheid; gelijkmoedigheid; kalmte; onverstoorbaarheid orde; regelmaat; regelmatigheid

Verwante woorden van "gelijkmatigheid":


gelijkmatig:

gelijkmatig bijvoeglijk naamwoord

  1. gelijkmatig (gestaag)
    steady
    • steady bijvoeglijk naamwoord

Vertaal Matrix voor gelijkmatig:

BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
steady gelijkmatig; gestaag beheerst; bestendig; constant; even; langzaamaan; onveranderlijk; rustig; stabiel; stevig

Verwante woorden van "gelijkmatig":

  • gelijkmatigheid, gelijkmatiger, gelijkmatigere, gelijkmatigst, gelijkmatigste, gelijkmatige

Wiktionary: gelijkmatig

gelijkmatig
adjective
  1. equal
  2. without great variation
  3. calm and steady

Cross Translation:
FromToVia
gelijkmatig regular; on time; prompt; punctual; timely; accurate; even; steady; constant régulier — Qui a de la régularité, qui est conforme à des règles, soit naturelles, soit de convention ; qui est constant, uniforme.