Overzicht
Nederlands naar Engels:   Meer gegevens...
  1. gesloten:
  2. sluiten:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor gesloten (Nederlands) in het Engels

gesloten:

gesloten bijvoeglijk naamwoord

  1. gesloten (afgesloten; dicht; toe)
    closed; dense; shut
    • closed bijvoeglijk naamwoord
    • dense bijvoeglijk naamwoord
    • shut bijvoeglijk naamwoord
  2. gesloten (op slot; dicht)
    sealed; locked
  3. gesloten (taciturn; zwijgend; zwijgzaam; weinig spraakzaam; stil)
    reserved; taciturn; tight-lipped; not saying much
  4. gesloten (terughoudend; gereserveerd; ingetogen; )
    reticent; reserved; aloof

Vertaal Matrix voor gesloten:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
shut afsluiten; dichtdoen; dichten; dichtgaan; dichtmaken; dichtstoppen; dichtvallen; sluiten; stoppen; toedoen; toemaken; toetrekken; toevallen; zich sluiten
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
closed afgesloten; dicht; gesloten; toe afgesloten; dicht zijn; geloken
dense afgesloten; dicht; gesloten; toe achterlijk; afgestompt; breinloos; dicht; dicht opeen; dom; geesteloos; hardleers; hersenloos; idioot; onbenullig; onnozel; onverstandig; stompzinnig; stupide; verstandeloos
locked dicht; gesloten; op slot vergrendeld
reserved geheimzinnig; gereserveerd; gesloten; ingetogen; koel; stil; taciturn; terughoudend; terughoudende; weinig spraakzaam; zwijgend; zwijgzaam besproken; gereserveerd; opzijgezet
reticent geheimzinnig; gereserveerd; gesloten; ingetogen; koel; terughoudend; terughoudende zwijgzaam
sealed dicht; gesloten; op slot gezegeld; verzegeld
shut afgesloten; dicht; gesloten; toe dicht zijn
taciturn gesloten; stil; taciturn; weinig spraakzaam; zwijgend; zwijgzaam zwijgzaam
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aloof geheimzinnig; gereserveerd; gesloten; ingetogen; koel; terughoudend; terughoudende afstandelijk; afzijdig; koel; koud
not saying much gesloten; stil; taciturn; weinig spraakzaam; zwijgend; zwijgzaam
tight-lipped gesloten; stil; taciturn; weinig spraakzaam; zwijgend; zwijgzaam

Verwante woorden van "gesloten":


Wiktionary: gesloten

gesloten
adjective
  1. reticent, secretive or uncommunicative
  2. non public
  3. not open
  4. having an inclination to secrecy

gesloten vorm van sluiten:

sluiten werkwoord (sluit, sloot, sloten, gesloten)

  1. sluiten (dichtdoen; afsluiten; toedoen; toemaken)
    to shut; to close; to draw
    • shut werkwoord (shuts, shut, shutting)
    • close werkwoord (closes, closed, closing)
    • draw werkwoord (draws, drew, drawing)
  2. sluiten (dichtdoen; toedoen; dichtmaken; toetrekken)
    to close; to shut; to pull to; to pull shut
    • close werkwoord (closes, closed, closing)
    • shut werkwoord (shuts, shut, shutting)
    • pull to werkwoord (pulls to, pulled to, pulling to)
    • pull shut werkwoord (pulls shut, pulled shut, pulling shut)
  3. sluiten (vergrendelen; locken; afsluiten; )
    to lock
    • lock werkwoord (locks, locked, locking)
  4. sluiten
    to close
    – To end an application's relationship with an open file so that the application will no longer be able to access the file without opening it again. 1
    • close werkwoord (closes, closed, closing)

Conjugations for sluiten:

o.t.t.
  1. sluit
  2. sluit
  3. sluit
  4. sluiten
  5. sluiten
  6. sluiten
o.v.t.
  1. sloot
  2. sloot
  3. sloot
  4. sloten
  5. sloten
  6. sloten
v.t.t.
  1. heb gesloten
  2. hebt gesloten
  3. heeft gesloten
  4. hebben gesloten
  5. hebben gesloten
  6. hebben gesloten
v.v.t.
  1. had gesloten
  2. had gesloten
  3. had gesloten
  4. hadden gesloten
  5. hadden gesloten
  6. hadden gesloten
o.t.t.t.
  1. zal sluiten
  2. zult sluiten
  3. zal sluiten
  4. zullen sluiten
  5. zullen sluiten
  6. zullen sluiten
o.v.t.t.
  1. zou sluiten
  2. zou sluiten
  3. zou sluiten
  4. zouden sluiten
  5. zouden sluiten
  6. zouden sluiten
en verder
  1. ben gesloten
  2. bent gesloten
  3. is gesloten
  4. zijn gesloten
  5. zijn gesloten
  6. zijn gesloten
diversen
  1. sluit!
  2. sluitt!
  3. gesloten
  4. sluitned
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor sluiten:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
draw attractie; trekking; trekpleister
lock deurslot; geheel van sluizen; haarkuif; klamp; koeklauw; krul; krullende haarlok; krulletje; kuif; sas; schutsluisje; slot; sluis; sluiswerk; sluiswerken; verlaat
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
close afsluiten; dichtdoen; dichtmaken; sluiten; toedoen; toemaken; toetrekken afsluiten; dichtdoen; dichten; dichtgaan; dichtmaken; dichtstoppen; dichtvallen; stoppen; toedraaien; toevallen; zich sluiten
draw afsluiten; dichtdoen; sluiten; toedoen; toemaken afbeelden; bijtrekken; erbij trekken; krabbelen; lenen; naartoe trekken; ontlenen; portretteren; schilderen; tekenen; trekken; uittekenen; voorttrekken
lock afgrendelen; afsluiten; borgen; dichtdoen; dichtmaken; grendelen; locken; op slot doen; op slot zetten; sluiten; vergrendelen aandraaien; afsluiten; dichtdoen; door draaien vastmaken; schutten; vergrendelen
pull shut dichtdoen; dichtmaken; sluiten; toedoen; toetrekken
pull to dichtdoen; dichtmaken; sluiten; toedoen; toetrekken aantrekken; dichttrekken
shut afsluiten; dichtdoen; dichtmaken; sluiten; toedoen; toemaken; toetrekken dichten; dichtgaan; dichtmaken; dichtstoppen; dichtvallen; stoppen; toevallen; zich sluiten
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
shut afgesloten; dicht; dicht zijn; gesloten; toe
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
close dichtbij; in de buurt; nabij; nabijgelegen; vlakbij
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
close bedompt; benauwd; drukkend; effen; egaal; eindig; gehecht; gelijk; geslepen; glad; muf; plat; rakelings; strak; ternauwernood; vergankelijk; verknocht; vlak; vlakuit; voorbijgaand

Verwante definities voor "sluiten":

  1. beëindigen2
    • de voorzitter sloot de vergadering2
  2. dichtgaan2
    • vanavond sluiten de winkels om negen uur2
  3. dichtmaken2
    • wil je de deur achter je sluiten?2
  4. officieel vastleggen2
    • het huwelijk werd gesloten in de trouwzaal2

Wiktionary: sluiten

sluiten
verb
  1. toedoen, dichtmaken
sluiten
verb
  1. to close curtains etc.
  2. move (a door)
  3. put an end to
  4. to close

Cross Translation:
FromToVia
sluiten close; lock; shut; adjourn fermer — Clore.