Nederlands

Uitgebreide vertaling voor heengaan (Nederlands) in het Engels

heengaan:

heengaan werkwoord (ga heen, gaat heen, ging heen, gingen heen, heengegaan)

  1. heengaan (vertrekken; verlaten)
    to leave
    – go away from a place 1
    • leave werkwoord (leaves, left, leaving)
      • At what time does your train leave?1
      • She didn't leave until midnight1
      • The ship leaves at midnight1
    to abandon; to depart from; to secede from; to withdraw; to retire
    • abandon werkwoord (abandons, abandoned, abandoning)
    • depart from werkwoord (departs from, departed from, departing from)
    • secede from werkwoord (secedes from, seceded from, seceding from)
    • withdraw werkwoord (withdraws, withdrew, withdrawing)
    • retire werkwoord (retires, retired, retiring)
  2. heengaan (doodgaan; overlijden; sterven; )
    to fall; to die; to pass away; to perish; to succumb; depart this earth; to be killed; depart this life; be killed in action
  3. heengaan (weggaan; gaan; vertrekken; opstappen; opbreken)
    to go; to leave; to depart; to go away; to break up
    • go werkwoord (goes, went, going)
    • leave werkwoord (leaves, left, leaving)
    • depart werkwoord (departs, departed, departing)
    • go away werkwoord (goes away, went away, going away)
    • break up werkwoord (breaks up, broke up, breaking up)
  4. heengaan (afreizen; verlaten; wegtrekken; verdwijnen; wegreizen)
    to leave; to grease; to depart; leave for; to take off; to smear; to sail; to set out; to rub in; to travel; to start
    • leave werkwoord (leaves, left, leaving)
    • grease werkwoord (greases, greased, greasing)
    • depart werkwoord (departs, departed, departing)
    • leave for werkwoord
    • take off werkwoord (takes off, took off, taking off)
    • smear werkwoord (smears, smeared, smearing)
    • sail werkwoord (sails, sailed, sailing)
    • set out werkwoord (sets out, set out, setting out)
    • rub in werkwoord (rubs in, rubbed in, rubbing in)
    • travel werkwoord (travels, travelled, travelling)
    • start werkwoord (starts, started, starting)
  5. heengaan (overlijden; sterven; doodgaan; )
    to die; to pass away; to expire
    • die werkwoord (dies, died, dying)
    • pass away werkwoord (passes away, passed away, passing away)
    • expire werkwoord (expires, expired, expiring)

Conjugations for heengaan:

o.t.t.
  1. ga heen
  2. gaat heen
  3. gaat heen
  4. gaan heen
  5. gaan heen
  6. gaan heen
o.v.t.
  1. ging heen
  2. ging heen
  3. ging heen
  4. gingen heen
  5. gingen heen
  6. gingen heen
v.t.t.
  1. ben heengegaan
  2. bent heengegaan
  3. is heengegaan
  4. zijn heengegaan
  5. zijn heengegaan
  6. zijn heengegaan
v.v.t.
  1. was heengegaan
  2. was heengegaan
  3. was heengegaan
  4. waren heengegaan
  5. waren heengegaan
  6. waren heengegaan
o.t.t.t.
  1. zal heengaan
  2. zult heengaan
  3. zal heengaan
  4. zullen heengaan
  5. zullen heengaan
  6. zullen heengaan
o.v.t.t.
  1. zou heengaan
  2. zou heengaan
  3. zou heengaan
  4. zouden heengaan
  5. zouden heengaan
  6. zouden heengaan
diversen
  1. ga heen!
  2. gaat heen!
  3. heengegaan
  4. heengaand
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

heengaan [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. heengaan (vertrekken)
    the leave; the depart
    • leave [the ~] zelfstandig naamwoord
    • depart [the ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor heengaan:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
depart heengaan; vertrekken
die creperen; gietvorm; mal; matrijs; modelvorm; vorm
fall achteruitgang; afname; baisse; daling; deflatie; herfst; herfsttijd; instorting; inzinking; landing; minder worden; najaar; neervallen; prijsdaling; prijsverlaging; terechtkomen; teruggang; terugloop; val; vermindering
go beurt; rondje; spelletje
grease olie; reuzel; smeer; vet
leave heengaan; vertrekken snipperdag; vakantie; verlof; verlofjaar; verloftijd
retire uittreding
smear uitstrijkje
start aanvang; aanzet; begin; initiatief; inzet; opening; start
travel reis
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
abandon heengaan; verlaten; vertrekken afblazen; afbreken; afgelasten; afzeggen; ermee uitscheiden; in de steek laten; opgeven; ophouden; staken; stoppen; uitscheiden; verlaten
be killed bezwijken; doodgaan; heengaan; inslapen; omkomen; overlijden; sneuvelen; sterven; vallen; wegvallen ondergaan; te gronde gaan; ten ondergaan
be killed in action bezwijken; doodgaan; heengaan; inslapen; omkomen; overlijden; sneuvelen; sterven; vallen; wegvallen
break up gaan; heengaan; opbreken; opstappen; vertrekken; weggaan afbreken; breken; desintegreren; in elkaar storten; losrukken; losscheuren; lostrekken; neerhalen; omgraven; omploegen; omspitten; omverhalen; omwerken; opdoeken; opheffen; ploegen; scheiden; slopen; spitten; ten gronde gaan; uit elkaar gaan; uit elkaar halen; uit elkaar stuiven; uit elkaar vallen; uit elkaar vliegen; uiteendrijven; uiteengaan; uiteenstuiven; uiteenvallen; uiteenvliegen; uitmaken; van elkaar gaan; wegbreken
depart afreizen; gaan; heengaan; opbreken; opstappen; verdwijnen; verlaten; vertrekken; weggaan; wegreizen; wegtrekken afreizen; afsteken; afvaren; opstappen; smeren; vertrekken; verwijderen; weggaan; wegreizen; wegtrekken; wegvaren
depart from heengaan; verlaten; vertrekken
depart this earth bezwijken; doodgaan; heengaan; inslapen; omkomen; overlijden; sneuvelen; sterven; vallen; wegvallen
depart this life bezwijken; doodgaan; heengaan; inslapen; omkomen; overlijden; sneuvelen; sterven; vallen; wegvallen
die bezwijken; doodgaan; heengaan; inslapen; omkomen; ontslapen; overlijden; sneuvelen; sterven; vallen; verscheiden; wegvallen breken; creperen; doodgaan; hongeren; hongerlijden; in de oorlog omkomen; kapot gaan; kapotgaan; omkomen; overlijden; sneuvelen; stempel zetten; stempelen; sterven; stuk gaan; verhongeren; verrekken; versterven; zieltogen
expire doodgaan; heengaan; inslapen; ontslapen; overlijden; sterven; verscheiden aflopen; ongeldig worden; vergaan; verlopen; verstrijken; vervallen; voorbijgaan
fall bezwijken; doodgaan; heengaan; inslapen; omkomen; overlijden; sneuvelen; sterven; vallen; wegvallen erin vallen; flikkeren; kelderen; kiepen; kieperen; ondergaan; onderuitgaan; op zijn bek gaan; raken; sodemieteren; te gronde gaan; ten ondergaan; ten val komen; terechtkomen; treffen; tuimelen; vallen; zakken
go gaan; heengaan; opbreken; opstappen; vertrekken; weggaan afleggen; gaan; lopen; meters maken; stappen; zich begeven; zich voortbewegen
go away gaan; heengaan; opbreken; opstappen; vertrekken; weggaan afreizen; inrukken; opdonderen; ophoepelen; opkrassen; oplazeren; opstappen; smeren; vertrekken; verwijderen; weggaan; wegreizen; wegtrekken
grease afreizen; heengaan; verdwijnen; verlaten; wegreizen; wegtrekken doorsmeren; inoliën; invetten; oliën; smeren
leave afreizen; gaan; heengaan; opbreken; opstappen; verdwijnen; verlaten; vertrekken; weggaan; wegreizen; wegtrekken afgeven; afleveren; afreizen; afsteken; afvaren; bestellen; bezorgen; brengen; in de steek laten; opstappen; overhandigen; overlaten; smeren; thuisbezorgen; uitgaan; verlaten; vertrekken; verwijderen; weggaan; wegreizen; wegtrekken; wegvaren; zich verwijderen
leave for afreizen; heengaan; verdwijnen; verlaten; wegreizen; wegtrekken
pass away bezwijken; doodgaan; heengaan; inslapen; omkomen; ontslapen; overlijden; sneuvelen; sterven; vallen; verscheiden; wegvallen doodgaan; kapotgaan; omkomen; overlijden; sterven
perish bezwijken; doodgaan; heengaan; inslapen; omkomen; overlijden; sneuvelen; sterven; vallen; wegvallen breken; kapot gaan; onder water gaan; ondergaan; ontbinden; rotten; sneuvelen; stuk gaan; te gronde gaan; ten ondergaan; vergaan; verongelukken; verrotten; verteren; wegrotten; zinken
retire heengaan; verlaten; vertrekken aftreden; ontslag nemen; pensioneren; terugtrekken; uittreden; zich terugtrekken
rub in afreizen; heengaan; verdwijnen; verlaten; wegreizen; wegtrekken fouten benadrukken; inoliën; insmeren; invetten; oliën; smeren; uitwrijven
sail afreizen; heengaan; verdwijnen; verlaten; wegreizen; wegtrekken aanhouden op; aansturen op; afstevenen op; afstomen op; afvaren; afvaren op; bevaren; bezeilen; navigeren; uitvaren; van wal gaan; varen; zeilen
secede from heengaan; verlaten; vertrekken aftreden; terugtrekken; uittreden
set out afreizen; heengaan; verdwijnen; verlaten; wegreizen; wegtrekken afzetten; alvast neerzetten; klaarzetten; stilzetten; stoppen; tot stilstand brengen; uitdoen; uitmaken; uitschakelen; uitzetten
smear afreizen; heengaan; verdwijnen; verlaten; wegreizen; wegtrekken bekladden; bemorsen; besmeren; bevlekken; bevuilen; inoliën; invetten; oliën; smeren
start afreizen; heengaan; verdwijnen; verlaten; wegreizen; wegtrekken aanbinden; aanbreken; aandoen; aangaan; aanknopen; aanmaken; aanvangen; aanzetten; beginnen; een begin nemen; inleiden; inluiden; inschakelen; intreden; inzetten; lanceren; omhoogkomen; ondernemen; op de markt brengen; op gang komen; openen; opstarten; opstijgen; opvliegen; starten; uitgeven; van start gaan; van wal gaan; van wal steken
succumb bezwijken; doodgaan; heengaan; inslapen; omkomen; overlijden; sneuvelen; sterven; vallen; wegvallen onder water gaan; ondergaan; zinken
take off afreizen; heengaan; verdwijnen; verlaten; wegreizen; wegtrekken aanbreken; aanvangen; afdoen; afhandelen; afreizen; afsteken; afvaren; beginnen; beslechten; de hoogte ingaan; een begin nemen; in de lucht omhoogstijgen; intreden; inzetten; kopiëren; nabootsen; namaken; omhoogkomen; ontkleden; op gang komen; opstappen; opstijgen; opvliegen; smeren; starten; stijgen; twist uit de weg ruimen; uitdoen; uitkleden; uittrekken; van start gaan; vertrekken; verwijderen; weggaan; wegreizen; wegtrekken; wegvaren
travel afreizen; heengaan; verdwijnen; verlaten; wegreizen; wegtrekken afleggen; meters maken; reizen; rondreizen; trekken; zwerven
withdraw heengaan; verlaten; vertrekken achteruitdeinzen; achteruitgaan; aftreden; ontslag nemen; op de achtergrond treden; terugdeinzen; terugschrikken; terugtreden; terugtrekken; terugwijken; uittreden; zich terugtrekken
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
go heen; ksst; vort; weg
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
die dobbelsteen

Wiktionary: heengaan

heengaan
verb
  1. to die

Cross Translation:
FromToVia
heengaan death mort — arrêt de la vie