Overzicht
Nederlands naar Engels:   Meer gegevens...
  1. jammer:
  2. jammeren:
  3. Wiktionary:
  4. Gebruikers suggesties voor jammer:
    • pitty, bummer


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor jammer (Nederlands) in het Engels

jammer:

jammer bijvoeglijk naamwoord

  1. jammer (helaas)
    a pity; a shame
  2. jammer (helaas; spijtig; jammer genoeg; sneu)
    a pity; too bad
  3. jammer (onbevredigend; onvoldoende; ontoereikend; )
    insufficient; unsatisfactory; regretful; inadequate; pityful

jammer [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de jammer
    the a pity
    • a pity [the ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor jammer:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
a pity jammer
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
inadequate betreurenswaardig; jammer; jammerlijk; onbevredigend; ontoereikend; onvoldoende; sneu; spijtig; teleurstellend klein; ondermaats; van geringe afmeting
insufficient betreurenswaardig; jammer; jammerlijk; onbevredigend; ontoereikend; onvoldoende; sneu; spijtig; teleurstellend
regretful betreurenswaardig; jammer; jammerlijk; onbevredigend; ontoereikend; onvoldoende; sneu; spijtig; teleurstellend
too bad helaas; jammer; jammer genoeg; sneu; spijtig
unsatisfactory betreurenswaardig; jammer; jammerlijk; onbevredigend; ontoereikend; onvoldoende; sneu; spijtig; teleurstellend onaanvaardbaar; onacceptabel
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
a pity helaas; jammer; jammer genoeg; sneu; spijtig
a shame helaas; jammer
pityful betreurenswaardig; jammer; jammerlijk; onbevredigend; ontoereikend; onvoldoende; sneu; spijtig; teleurstellend

Verwante woorden van "jammer":


Synoniemen voor "jammer":


Verwante definities voor "jammer":

  1. waar je je een beetje over beklaagt1
    • het is jammer dat ik gezakt ben, maar volgende keer beter!1

Wiktionary: jammer

jammer
adjective
  1. alleen predicatief teleurstellend, spijtig
jammer
interjection
  1. exclamation of sorrow, etc.
noun
  1. something regrettable

Cross Translation:
FromToVia
jammer damage; loss dommage — Perte matérielle; dégât (sens général)

jammer vorm van jammeren:

jammeren werkwoord (jammer, jammert, jammerde, jammerden, gejammerd)

  1. jammeren (weeklagen; jeremiëren)
    to lament; to wail; to complain; to make complaints
    • lament werkwoord (laments, lamented, lamenting)
    • wail werkwoord (wails, wailed, wailing)
    • complain werkwoord (complains, complained, complaining)
    • make complaints werkwoord (makes complaints, made complaints, making complaints)

Conjugations for jammeren:

o.t.t.
  1. jammer
  2. jammert
  3. jammert
  4. jammeren
  5. jammeren
  6. jammeren
o.v.t.
  1. jammerde
  2. jammerde
  3. jammerde
  4. jammerden
  5. jammerden
  6. jammerden
v.t.t.
  1. heb gejammerd
  2. hebt gejammerd
  3. heeft gejammerd
  4. hebben gejammerd
  5. hebben gejammerd
  6. hebben gejammerd
v.v.t.
  1. had gejammerd
  2. had gejammerd
  3. had gejammerd
  4. hadden gejammerd
  5. hadden gejammerd
  6. hadden gejammerd
o.t.t.t.
  1. zal jammeren
  2. zult jammeren
  3. zal jammeren
  4. zullen jammeren
  5. zullen jammeren
  6. zullen jammeren
o.v.t.t.
  1. zou jammeren
  2. zou jammeren
  3. zou jammeren
  4. zouden jammeren
  5. zouden jammeren
  6. zouden jammeren
en verder
  1. is gejammerd
diversen
  1. jammer!
  2. jammert!
  3. gejammerd
  4. jammerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor jammeren:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
lament elegie; klaaglied; lijkklacht; requiem; treurdicht; treurlied; treurzang
wail jammertoon; lijkklacht
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
complain jammeren; jeremiëren; weeklagen bezwaar aantekenen; bezwaar maken; bezwaren; brommen; een klacht indienen; eisen; kankeren; klagen; mopperen; morren; over iets mopperen; protesteren; pruttelen; reclameren; sputteren; tegenpruttelen; tegensputteren; terugeisen; terugvorderen; zeuren; zich beklagen; zijn beklag indienen
lament jammeren; jeremiëren; weeklagen kermen; lamenteren; rouwklagen
make complaints jammeren; jeremiëren; weeklagen
wail jammeren; jeremiëren; weeklagen huilen; janken; wenen; zich beklagen

Verwante woorden van "jammeren":


Wiktionary: jammeren

jammeren
verb
  1. klagende, huilende geluiden maken
jammeren
verb
  1. to utter a sound expressive of pain or distress
noun
  1. a long-drawn, high-pitched complaining cry or sound

Verwante vertalingen van jammer