Nederlands

Uitgebreide vertaling voor knoop (Nederlands) in het Engels

knoop:

knoop [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de knoop (lusvormige kromming; lus; kink; draai; kronkel)
    the slip knot; the tag; the looping; the coil; the kink; the twist; the joint; the twisting; the torsion; the spiral
    • slip knot [the ~] zelfstandig naamwoord
    • tag [the ~] zelfstandig naamwoord
    • looping [the ~] zelfstandig naamwoord
    • coil [the ~] zelfstandig naamwoord
    • kink [the ~] zelfstandig naamwoord
    • twist [the ~] zelfstandig naamwoord
    • joint [the ~] zelfstandig naamwoord
    • twisting [the ~] zelfstandig naamwoord
    • torsion [the ~] zelfstandig naamwoord
    • spiral [the ~] zelfstandig naamwoord
    the loop
    – anything with a round or oval shape (formed by a curve that is closed and does not intersect itself) 1
    • loop [the ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor knoop:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
coil draai; kink; knoop; kronkel; lus; lusvormige kromming haspel; klos; snoerspoel; spiraal; spoel; werktuig om garen te winden; winder; winding
joint draai; kink; knoop; kronkel; lus; lusvormige kromming geleding; gelid; gewricht; gewrichtsknobbel; las; lasnaad; rij manschappen; stickie; verbinding van beenderen; verbinding van lichaamsdelen; welnaad
kink draai; kink; knoop; kronkel; lus; lusvormige kromming knak; knik
loop draai; kink; knoop; kronkel; lus; lusvormige kromming lus
looping draai; kink; knoop; kronkel; lus; lusvormige kromming looping
slip knot draai; kink; knoop; kronkel; lus; lusvormige kromming
spiral draai; kink; knoop; kronkel; lus; lusvormige kromming spiraal; spiraalvorm
tag draai; kink; knoop; kronkel; lus; lusvormige kromming code; etiket; krijgertje; label; notitiemarkering; ophanglus; plakker; plakkertje; sticker; tag; tikkertje
torsion draai; kink; knoop; kronkel; lus; lusvormige kromming torsie; wringing
twist draai; kink; knoop; kronkel; lus; lusvormige kromming dispuut; meningsverschil; onenigheid; woordenwisseling
twisting draai; kink; knoop; kronkel; lus; lusvormige kromming buiging; draai; draaiing; kronkel; twist; verdraaiing; verrekking
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
coil in kringetjes ronddraaien; kringelen
loop herhalen
tag aanroeren; aanstippen; een melding geven; etiketteren; even aanraken; taggen
twist bakkeleien; bekvechten; draaien; hakketakken; iets omdraaien; kantelen; omkeren; rollen; ronddraaien; roteren; ruzieën; twisten; verwringen; wentelen; zich wringen
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
joint aaneengesloten; algemeen; een eenheid vormend; gemeenschappelijk; meer personen betreffend; samenhangend; verbonden; verenigd
spiral schroefvormig; spiraalvormig
twisting bochtig; kronkelend; kronkelig; slingerend

Verwante woorden van "knoop":


Verwante definities voor "knoop":

  1. plat rondje waarmee je kleding sluit2
    • ik doe de knoop door het knoopsgat2
  2. vastgetrokken lus in een draad2
    • er zit een knoop in de veter van mijn schoen2

Wiktionary: knoop

knoop
noun
  1. nautical unit of speed
  2. mathematics closed curve
  3. looping
  4. bump-like imperfection
  5. knob or small disc serving as a fastener
  6. graph theory: element joined by edges to other vertices

Cross Translation:
FromToVia
knoop knop; knot; bend; node Knoten — fest verschlungener Teil eines Fadens oder Seils
knoop knot; bow nœud — Enlacement
knoop knot nœud — marine|nocat=1 Unité de mesure
knoop knot nœud — physique|nocat=1
knoop knot; knuckle; node; nub nœud — À classer

knopen:

knopen werkwoord (knoop, knoopt, knoopte, knoopten, geknoopt)

  1. knopen (aan elkaar knopen; verbinden; bevestigen)
    to connect; to bind; to knot; to tie together
    • connect werkwoord (connects, connected, connecting)
    • bind werkwoord (binds, binding)
    • knot werkwoord (knots, knotted, knotting)
    • tie together werkwoord (ties together, tied together, tying together)
  2. knopen (vastknopen; aan elkaar knopen; aan elkaar binden; strikken)
    to button; to knot; to tie; to tie on; to bind together; to attach; to button up; to bind; to tie up; to tie together; to fix; to fasten
    • button werkwoord (buttons, buttoned, buttoning)
    • knot werkwoord (knots, knotted, knotting)
    • tie werkwoord (ties, tied, tying)
    • tie on werkwoord (ties on, tied on, tying on)
    • bind together werkwoord (binds together, binding together)
    • attach werkwoord (attaches, attached, attaching)
    • button up werkwoord (buttons up, buttoned up, buttoning up)
    • bind werkwoord (binds, binding)
    • tie up werkwoord (ties up, tied up, tying up)
    • tie together werkwoord (ties together, tied together, tying together)
    • fix werkwoord (fixes, fixed, fixing)
    • fasten werkwoord (fastens, fastened, fastening)
  3. knopen (knevelen; binden; vastbinden; strikken; vastmaken)
    to bind; to tie; to tie up; to bind fast; pinion; to fasten; to bind up; to join
    • bind werkwoord (binds, binding)
    • tie werkwoord (ties, tied, tying)
    • tie up werkwoord (ties up, tied up, tying up)
    • bind fast werkwoord (binds fast, binding fast)
    • pinion werkwoord
    • fasten werkwoord (fastens, fastened, fastening)
    • bind up werkwoord (binds up, binding up)
    • join werkwoord (joins, joined, joining)
  4. knopen (samenknopen)
    to tie together
    • tie together werkwoord (ties together, tied together, tying together)

Conjugations for knopen:

o.t.t.
  1. knoop
  2. knoopt
  3. knoopt
  4. knopen
  5. knopen
  6. knopen
o.v.t.
  1. knoopte
  2. knoopte
  3. knoopte
  4. knoopten
  5. knoopten
  6. knoopten
v.t.t.
  1. heb geknoopt
  2. hebt geknoopt
  3. heeft geknoopt
  4. hebben geknoopt
  5. hebben geknoopt
  6. hebben geknoopt
v.v.t.
  1. had geknoopt
  2. had geknoopt
  3. had geknoopt
  4. hadden geknoopt
  5. hadden geknoopt
  6. hadden geknoopt
o.t.t.t.
  1. zal knopen
  2. zult knopen
  3. zal knopen
  4. zullen knopen
  5. zullen knopen
  6. zullen knopen
o.v.t.t.
  1. zou knopen
  2. zou knopen
  3. zou knopen
  4. zouden knopen
  5. zouden knopen
  6. zouden knopen
en verder
  1. ben geknoopt
  2. bent geknooopt
  3. is geknoopt
  4. zijn geknoopt
  5. zijn geknoopt
  6. zijn geknoopt
diversen
  1. knoop!
  2. knoopt!
  3. geknoopt
  4. knopend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

knopen [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het knopen
    the tie
    • tie [the ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor knopen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
button drukkertje; hoofddeksel; knop; knopje; overhemdsknoopje; pet; schakelaar; schakelknop
fix impasse
join aanvoegen; join
knot haarknot; kluwen; knoedel; knoedeltje; knoet; knot; knotje; schuifknoop; streng garen; strik; vlecht; wrong
tie knopen das; halsdoek; handenbinder; handenbindertje; shawl; sjaal; stropdas
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
attach aan elkaar binden; aan elkaar knopen; knopen; strikken; vastknopen aan elkaar bevestigen; aaneenschakelen; aanhechten; beschikbaar maken; bevestigen; bijvoegen; ergens aan bevestigen; hechten; koppelen; lijmen; opplakken; paren; samenvoegen; toevoegen; vasthechten; vastlijmen; vastmaken; vastnaaien; vastplakken; vastzetten; verbinden
bind aan elkaar binden; aan elkaar knopen; bevestigen; binden; knevelen; knopen; strikken; vastbinden; vastknopen; vastmaken; verbinden aan elkaar binden; aaneenbinden; dichten; dichtmaken; dichtstoppen; in de val laten lopen; samenbinden; samenschikken; stoppen; strikken; vastbinden; vastsjorren; verbinden
bind fast binden; knevelen; knopen; strikken; vastbinden; vastmaken
bind together aan elkaar binden; aan elkaar knopen; knopen; strikken; vastknopen aan elkaar binden; aaneenbinden; samenbinden; samenbundelen; verbinden
bind up binden; knevelen; knopen; strikken; vastbinden; vastmaken opbinden
button aan elkaar binden; aan elkaar knopen; knopen; strikken; vastknopen
button up aan elkaar binden; aan elkaar knopen; knopen; strikken; vastknopen dichtdoen; dichtknopen
connect aan elkaar knopen; bevestigen; knopen; verbinden aan elkaar bevestigen; aandoen; aaneenschakelen; aanhaken; aankoppelen; aanmaken; aansluiten; aanzetten; bevestigen; bijeen voegen; combineren; doorverbinden; ergens aan bevestigen; ineensluiten; inschakelen; koppelen; onderling verbinden; paren; relateren; samenkoppelen; samenvoegen; starten; van verband voorzien; vasthaken; vastkoppelen; vastmaken; vastzetten; verbinden; verbinding maken
fasten aan elkaar binden; aan elkaar knopen; binden; knevelen; knopen; strikken; vastbinden; vastknopen; vastmaken aan een touw vastleggen; aan elkaar bevestigen; aandrukken; aanhaken; aanhechten; aankoppelen; aanleggen; aanmeren; afmeren; bevestigen; ergens aan bevestigen; hechten; in de val laten lopen; meren; opsluiten; strikken; vastbinden; vastdrukken; vasthaken; vastkoppelen; vastleggen; vastmaken; vastmeren; vastnaaien; vastzetten; verbinden; verzekeren
fix aan elkaar binden; aan elkaar knopen; knopen; strikken; vastknopen aan een touw vastleggen; aanhechten; aanpassen; afdoen; afstellen; afstemmen; bevestigen; bijstellen; fiksen; fixeren; flikken; goedmaken; hechten; herstellen; iets regelen; in orde maken; klaarspelen; klaren; maken; onuitwisbaar maken; rechtstrijken; rechtzetten; regelen; repareren; schikken; vastleggen; verhelpen; voor elkaar krijgen
join binden; knevelen; knopen; strikken; vastbinden; vastmaken aaneenlassen; aaneenschakelen; aansluiten; bij elkaar brengen; bijdoen; bijeen komen; bijeenbrengen; bijsluiten; bijvoegen; bundelen; combineren; concentreren; deelnemen; een combinatie maken; erbij komen; erbij voegen; in de val laten lopen; koppelen; lassen; meedoen; participeren; samenbrengen; samenkomen; samenvoegen; strikken; toevoegen; verbinden; voegen; zich voegen
knot aan elkaar binden; aan elkaar knopen; bevestigen; knopen; strikken; vastknopen; verbinden
pinion binden; knevelen; knopen; strikken; vastbinden; vastmaken
tie aan elkaar binden; aan elkaar knopen; binden; knevelen; knopen; strikken; vastbinden; vastknopen; vastmaken aan elkaar binden; aaneenbinden; dichtrijgen; dichtsnoeren; in de val laten lopen; rijgen; samenbinden; strikken; vastbinden; vastketenen; vastkluisteren; vastleggen; vastsjorren; verbinden
tie on aan elkaar binden; aan elkaar knopen; knopen; strikken; vastknopen om het lijf binden; ombinden; omwinden; onderbinden
tie together aan elkaar binden; aan elkaar knopen; bevestigen; knopen; samenknopen; strikken; vastknopen; verbinden aan elkaar binden; aaneenbinden; samenbinden; verbinden
tie up aan elkaar binden; aan elkaar knopen; binden; knevelen; knopen; strikken; vastbinden; vastknopen; vastmaken aan een touw vastleggen; aanleggen; aanmeren; afbinden; afmeren; afsnoeren; bevestigen; dichtbinden; in de val laten lopen; meren; op spaarrekening vastzetten; opbinden; strikken; toebinden; vastbinden; vastleggen; vastmaken; vastmeren; vastzetten; verbinden; verzekeren
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
join mede; mee

Verwante woorden van "knopen":


Wiktionary: knopen

knopen
verb
  1. een vastzittende lus in een koord, draad of touw maken
knopen
verb
  1. form into a knot; tie with knot(s)
  2. to tie a line
  3. to attach or fasten with string

Cross Translation:
FromToVia
knopen knot; fasten with knots; tie; tie a knot in; tie up verknoten — (transitiv) durch einen Knoten verbinden, anbinden
knopen knot; bind; connect; join; tie; tie up; associate; fasten; link nouerlier au moyen d’un nœud, d'un lien.